De verademing
In een fleurige fruitschaal van papier-maché – a la Corneille – heeft
moeder de condoleanceberichten verzameld. Annet zit op haar oude, vertrouwde
plekje aan de keukentafel en vist een dikke, slordig opengescheurde enveloppe
uit de kaartenhoop. Geen afzender op de flap, alleen de naam en het adres van
haar moeder in een keurig dameshandschrift op de voorkant. Vragend kijkt ze
haar moeder aan.
‘Da’s een brief van die dingetje’, verklaart moeder schokschouderend.
‘Dingetje?’, soms wilde Annet dat ze nog rookte.
‘Dat meisje dat Cor heeft afgelegd. Nou ja, meisje, da’s ook al een vrouw van
over de vijftig’, meesmuilt moeder.
Annet legt de brief terug in de fruitschaal:
‘Daar heb je toch goed aan gedaan?’
‘Natuurlijk; je hoeft me niet te betuttelen Annet!’
Moeder neemt de brief weer van de stapel.
‘Dat was een retorische vraag mam’, zucht Annet.
‘Ik mag dan wel zijn moeder zijn, maar hij had een eigen leven en dat is maar
goed ook. Cor was een man van zesenvijftig en die Karin werkt bij Rustzacht.’
Ze praat nasaal, bedachtzaam en op een afstandelijke toon. Haar ogen zijn dof
en vochtig. Ze gebaart gebiedend met de dikke enveloppe:
‘Neem die brief mee naar je huis Annet.’
‘Mee naar mijn huis’, herhaalt Annet in gedachten, terwijl ze de brief
aanneemt; ‘weg uit haar thuisomgeving’ en aan moeder vraagt ze:
‘Heb je hem gelezen?’
‘Luuk heeft hem gelezen’, weet moeder op een ontwijkende toon .
Met een vervreemd gevoel schuift Annet een stapel gevouwen, handgeschreven
A-viertjes uit de enveloppe. Ze voelt een grote schroom om haar neus in de
privézaken van haar overleden broer Cor te steken, maar uit solidariteit met
haar derde broer – Luuk - kan ze niet overal voor blijven weglopen.
‘Moet ik hem voorlezen in verband met je ogen?’
‘Zeg, je neemt die brief mee naar huis!’ herhaalt moeder met klem in een
uitroep die duidelijk aangeeft geen tegenspraak te verdragen. Bij wijze van
pressie kijkt moeder haar enige dochter doordringend aan alsof ze wil zeggen:
‘Ga jij nou ook al dicteren hoe ik me dien te gedragen? Dat verwacht ik van de
hele wereld, behalve van jou.’
En ze snibt als vanouds:
’Je hoort wat ik zeg!’
Beschaamd wendt Annet haar verbeten blik af en richt zich zwijgend op de eerste
alinea van de brief:
Vindt U het erg als ik u alsnog een brief schrijf? U hoeft hem niet te lezen.
Dan gooit u hem gewoon weg. Maar ik wil dit even aan U kwijt. Als ik 1 van mijn
kinderen af moest geven en ik krijg te horen dat hij of zij met iemand tijdens
het leven iets speciaals heeft gehad, dan zou ik het fijn vinden om van die
persoon nog het een en ander te horen of te lezen of whatever what. En voor mij
is het nu een vorm van een rouwproces. Zodat ik ook het een en ander kan
verwerken en afsluiten.
Zijn zoveelste aanbidster of zijn laatste vlam? Cor was twee keer getrouwd
geweest en zijn exen hadden - los van elkaar - de gewoonte ontwikkeld om alom
uit te wijden over zijn huwelijkse ontrouw. Nou liep Cor zelf niet
noemenswaardig te koop met zijn veroveringen en dus nam Annet ze aanvankelijk
met een kilo zout. Ze kon zich niet voorstellen dat haar schonkige, ruige broer
in de smaak viel bij de overspelige klasse van het zwakke geslacht Totdat
Cor twintig jaar geleden door zijn alcoholmisbruik een zwaar auto-ongeluk
veroorzaakte en op de intensive care van het plaatselijke ziekenhuis belandde.
De stroom dames die hem bezochten bleef maar aanhouden. Moeder zat in trance
naast zijn bed op de IC en klampte zich vast aan de hand van haar oudste zoon
die – tegen de onmenselijke pijn - kunstmatig in coma gehouden werd met
buisjes, slangetjes en draden aan allerlei piepende, zoemende en pompende
apparaten. Ze keek niet meer op of om naar de aangeslagen vrouwen in alle
denkbare maten en uitvoeringen die van een afstandje een glimp van de patiënt
probeerden op te vangen. Vreemde vrouwen van tussen de dertig en veertig jaar,
die de verpleging aan de balie – en dus moeder – aanzagen voor doorgeefluik
door ze te overladen met kaartjes, knuffeltjes en fruitmanden voor Cor. Verward
zocht moeder de hand van Annet, die in die dagen zo vaak mogelijk – zij het wat
onwennig - op haar gekromde schouder rustte. Annet las een minuscuul beetje
troost in de wederzijdse kleine kneepjes van herkenning en verbondenheid. En
door zich zo snel en zichtbaar mogelijk als de enige zus van Cor te presenteren
probeerde Annet de prille vijandigheid van veel bezoeksters in de kiem te
smoren. Met succes. De eerste indruk van de vrouwen gaf een vertekend beeld van
het sympathieke, vredelievende, hoerige type, waarvoor Cor een voorkeur bleek
te hebben en dat a priori acteerde uit zelfbescherming. Door schade en
schande wordt men wijs. Dat viel van de houding van de vrouwen af te lezen.
Maar ook de zorgzame, joviale moederkloek in al haar verschijningsvormen.
Eensgezind in adoratie voor de kwajongen Cor.
‘Wie waren al die vrouwen?’, vroeg Annet jaren later tijdens een van de vele
oeverloze telefoongesprekken die ze met Cor gevoerd had.
Niet omdat ze brandde van nieuwsgierigheid, maar omdat ze bij Cor altijd
onwillekeurig zocht naar onderwerpen om het gesprek levendig te houden.
‘Weet jij nog dat ik op de taxi reed?’
‘Ja, vaag.’ Annet staarde naar de klok waar de secondewijzer voortsukkelde op
de minuten.
‘Dat was een bijbaantje.’
‘Ja?’
Ze nam een pen van het bureaublad en begon aan een grafisch kunstwerk op de
rand van de Volkskrant.
‘Toen zat ik op de pedac. Ik moest onderwijzer worden’.
‘Goh, je zou denken dat ik daar niets van heb meegekregen, maar ik herinner me
die herrie ’s morgens. Mam werd helemaal hysterisch, omdat je weigerde uit bed
te komen. Waarom stond je eigenlijk niet gewoon op. Je moest naar school.’
‘Ik reed escort’.
‘Niet waar je had een Opel toch?’
‘Hallo, zijn we weer lekker blond vandaag , ik reed escortservice. Ik kwam om
zes uur in de ochtend thuis en dan stond ons moeder aan m’n bed te roepen. Ik
lag praktisch in coma en na een kwartier herrie aan m’n bed dan herrees ik wel
ja, voordat ze met emmers water begon te gooien.’
'Dat deed ze toch niet echt?’
‘Dat deed ze toch niet echt, zegt ze. Natuurlijk wel. Als ik niet uitkeek dan
lag ik te drijven in het ijswater. Ik moest m’n bed uit; ik moest onderwijzer
worden.’
‘Nou, je hebt je diploma toch gehaald?’
‘Ja, ik heb m’n diploma gehaald. Mam, man, man, vraag niet hoe!´
‘Wist mam wat je elke avond uitspookte?’
‘Dat interesseerde haar niks; liever elke ochtend overhoop met mij dan zich in
de inhoud van mijn bijbaantje te moeten verdiepen.’
‘Dus dat waren escortmeisjes in het ziekenhuis.’
‘Niet allemaal’
‘Je was een pooier toen?’
Annet keek nergens meer van op.
‘Hee, nee geen pooier. Ik bracht vrouwen naar klanten en ik trad op indien
nodig. En ik kon gratis eten op kantoor. Een van die hoertjes is allang met
pensioen, maar ze kookt nog steeds voor mij. Ja en voor de nieuwe garde
natuurlijk. Ik kan altijd aanschuiven.’
‘Noemen je nog steeds de Rooie?’
‘Ja en?’
‘Het beetje haar dat je nog over hebt is bruin, Cor.’
Eigenlijk grijs, maar Cor verdroeg maar een beperkte hoeveelheid op- en
aanmerkingen op zijn uiterlijk zonder agressief te worden.
‘Ja maar na een nachtje rondrijden op de escort-taxi kon iedereen op kantoor
zien dat ik rooie baardgroei heb.’
‘Heb jij een rooie baard? Laat eens staan. Ik wil je rooie baard zien!’
‘Echtnie, koekwous.’
Zou de briefschrijfster ook een escortmeisje geweest zijn?
Toen ik de Rooie leerde kennen of ontmoette was ik al zo’n twee jaar alleen.1
maand na mijn vijftigste verjaardag zag ik het licht. Iedereen heeft weleens
een baal-of een rotdag. Maar langzamerhand kwam ik tot het besef dat het bij
mij door de jaren heen om was gedraaid. Ik had zo nu en dan een goeie dag. Ik
snapte er niks van. Ik had een man die werkte. Financieel kwamen we niks
tekort. Ikzelf had en heb nog steeds een fijne baan bij Rustzacht. Mijn
kinderen hadden en hebben het goed. Waarom was ik dan zo depri? Doods? Ik vond
niks meer leuk Toen viel mijn kwartje. Het was mijn huwelijk. Al die tijd ben
ik moeder geweest – huisvrouw – alles. Maar toen mijn kinderen groter werden en
mij niet meer nodig hadden – in de zin van ze verzorgen – ophalen – wegbrengen
bla, bla, bla – toen zij hun plan begonnen te trekken – kwam ik erachter dat er
verder tussen mijn partner en mij niks was. We zaten alleen nog naar het kastje
te staren. Hadden elkaar niks meer te vertellen. Hij had tijdens ons huwelijk
zijn interesses; waarvan de drank bij hem op nr 1 stond.
Moeder reageert vertraagd op het geluid van de deurbel.
‘Moet ik open doen?’
‘Het is Luuk.’
‘Nee, dan laat maar staan’, grapt Annet tijdens haar tocht naar de voordeur.
Bij de aanblik van haar broer in de deuropening vervolgt Annet in een adem:
‘Heb je geen huissleutel?’
‘Vergeten.’
‘Je ziet eruit alsof je een week niet geslapen hebt’.
‘Dat kan wel kloppen’, antwoordt Luuk droog.
‘Trek je het wel?’
‘Ja, jij toch ook?’
‘Je hebt meer op je schouders genomen dan ik Luuk.’
‘Ik heb geen gezin.’
‘Da’s waar, gelukkig maar dat Cor ook geen kinderen heeft.’
‘Had.’
Confuus schudt Luuk zijn hoofd:
‘Hoe is ze vandaag?’
‘Goed, ik moet die brief mee naar huis nemen. ‘
‘Oh, die brief van dat mens’, knarsetandt Luuk.
‘Begint ze daar tegen jou nou ook al over; zal ik hem van je overnemen?’
‘Waarom?’
‘Opdringerig mens. Moest Cor zonodig afleggen ’.
Luuk diept een pakje shag uit de binnenzak van zijn lederen jas en maakt
aanstalten om naar de keuken te lopen, maar hij wankelt. Hij is uitgeput.
‘Heb jij die brief gelezen?’
‘Amper’.
Luuk zoekt steun tegen de gangmuur en fabriceert een sigaret. Het leer van zijn
jas maakt een soepel, wrijvend geluid tijdens zijn zoektocht naar een
aansteker. De sigaret bungelt onaangedaan uit zijn linker mondhoek. Luuk kijkt
Annet even gebiedend aan, maar hij herstelt zich snel:
‘Jij rookt niet meer’, murmelt hij.
De aansteker blijkt in de kontzak van zijn jeans te zitten. Luuk inhaleert
diep.
‘Precies zo moet James Dean eruit gezien hebben op middelbare leeftijd’, denkt
Annet, maar ze vraagt.
‘Denk je dat Kees het ook goed vindt dat ik die brief mee naar huis neem?’.
Zwijgend diept Luuk zijn mobiel uit zijn jaszak, drukt wat knopjes in en biedt
Annet de telefoon aan. Annet deinst terug. Ze is haar middelste broer Kees de
laatste tijd vaker tegen gekomen dan haar lief is en ze wil hem niet onnodig
spreken. Misprijzend schudt Luuk zijn hoofd en drukt het mobieltje tegen zijn
oor:
‘Hey Kees, zeg kan ons Annet die brief van die Karin hebben?’
‘Neem mee, neem mee’, antwoordt Luuk namens Kees met een zucht van nicotine en
verlichting.
Opgelucht laat Annet de dikke enveloppe in haar handtas verdwijnen. Haar
nieuwsgierigheid is aangewakkerd. Cor is er niet meer om haar telefonisch te
stalken en om elke welgemeende interesse in zijn leven en welzijn in de kiem te
smoren met eindeloze versies van 1 en dezelfde gebeurtenis onder het motto;
‘Ik zeg nogmaals.’
Nu valt er niets meer te herhalen voor de oudste broer van Annet. Misschien kon
de briefschrijfster haar uitleggen wat ze desondanks gemist had:
Ik liet hem vrij daarin. En ik had mijn kinderen met hun sporten, hun scholen,
m’n huishouden en mijn baan. Nou moet ik zeggen dat mijn man ondanks zijn
drinken altijd heeft gewerkt. Hij kon vervelend doen, maar ik moet nog steeds
de eerste klap van hem krijgen. Op een af andere manier heb ik het toch goed
gehad en van hem gehouden, anders was ik er geen 25 jaar bij gebleven. Maar
goed. Ik heb m’n hond gepakt, een chaletje op een camping gekocht (waar ik nu
nog woon) en ben vertrokken. Heerlijk. M’n eigen plekje. Geen sores, geen
gesteggel. Het is hier relaxed en ik kwam weer terug bij mezelf.
Op een gegeven moment – na zo’n twee jaar bezinning – vroeg een vriendin van
mij of ik zin had om mee te gaan kwissen. In Dichtbij; haar stamcafé. Daar werd
op dinsdagavond gekwist. We zaten in groepen van 4 a 5 personen aan tafels en
wie de meeste vragen goed had, kreeg een fles champagne. Leuk. Dat was ook een
leuke belevenis. De eerste keer dat ik Dichtbij binnen kwam, ging de Rooie net
weg. We passeerden elkaar en keken elkaar recht in de ogen. Jeetje. Wat heeft
die man blauwe ogen. Hij zei hallo tegen mij en ikke houdoe tegen hem .De week
erop bleef hij en deed mee aan de kwis. Het klikte zo tussen ons. Het was net
of we elkaar al jaren kenden. En hee…ik kon met iemand praten. We begrepen
elkaar en er werd ook naar mij geluisterd. En ik kreeg antwoord. Met iemand
praten over van alles en nog wat – jeetje – dat had ik allang niet meer gedaan.
Ik wist niet meer hoe dat moest, maar bij hem ging dat vanzelf.
Annet heeft nooit makkelijk met Cor kunnen praten, maar zij was ook geen
graadmeter. Vanaf haar geboorte was Cor de acht jaar oudere nozem die synchroon
met haar eerste stapjes hevig tegen haar pappie en mammie begon te rebelleren.
Vaak werd Annet laat in de avond uit haar kleuterslaap gewekt door de
welluidende stem van haar vader. Er viel niet te ontkomen aan zijn vocale
kracht, omdat hij dagelijks voor mavoklassen vol met pubers luidkeels moest
donderen als een gevestigd dominee, terwijl hij in werkelijkheid zo katholiek
was als een Brabander maar wezen kan.
Bijna elke avond sloeg hij Cor om de oren met zijn helse preken over caféhangen
en alcoholpraatjes. Tevergeefs. Cor hield wijselijk zijn mond, maar zijn
uitdagende lichaamstaal bracht moeder tot uitersten die ze dan weer in tranen,
maar wraaklustig op haar man projecteerde. Slechts 1 keer werd vader bijna
serieus handtastelijk: Razend en tierend greep hij in blinde onmacht naar een
keukenstoel die hij boven zijn hoofd pal voor zijn oudste zoon tot stilstand
bracht. Cor kromde ineen en kermde;
’Auw,auw,auw,auw,auw!’
Zo’n dertig jaar later vroeg Annet aan Cor:
‘En…waar had hij je geraakt?’
‘Nergens’, grinnikte Cor. ‘Ik riep maar wat, maar het hielp wel.’
Vader schrok zichtbaar van de reactie van Cor en als de wiedeweerga stond de
keukenstoel weer met vier poten op de vloer;
‘Jonge woar hekkoe pijn gedoan?’ Oftewel; ‘Jongen waar heb ik je pijn gedaan?’,
riep vader wanhopig uit.
In wezen was hij een zachtaardige man en de strenge vaderrol was hem niet
overtuigend op het lijf geschreven. Zijn reprimandes vloeiden voort uit
plichtsbesef. Zelf was hij er kennelijk ook niet helemaal van doordrongen. De
billenkoek die ook Annet weleens van hem kreeg leek evengoed nergens op. Annet
huilde van de schrik , nooit van de pijn. Haar derde broer Luuk heeft zelfs
nooit een pets gehad. Niet omdat hij het lieverdje was, maar hij was lenig,
klein voor zijn leeftijd en razendsnel en vader kreeg hem nooit te pakken. Ze
hebben heel wat rondjes om de salontafel afgelegd alvorens vader uitgeput de
handdoek in de ring smeet en Luuk de benen nam. Erg veel strenger was hij bij
voor de rest van zijn kroost dus ook niet en Cor kon al op jonge leeftijd doen
en laten waar hij zin in had mits hij tactvol te werk ging. Vooral moeder ging
in de regel door de knieën voor een charme-offensief van haar oudste zoon en
voor wie dan ook het goed en wel in de gaten had was Cor uitgegroeid tot een
meestermanipulator. Een normaal gesprek met hem voeren bleek al snel
onmogelijk. Cor trok altijd zijn eigen plan dat er bij voorbaat op gericht was
om zijn eigen zin door te drijven, zijn doel te bereiken. Tijdens het eten had
Cor meestal ruzie met vader. Die twee bleven elkaars tegenpolen en ze werden
het eigenlijk steevast maar over een ding eens en dat was dat ze het overal
over oneens waren. Meestal liet vader Cor de vrije hand door direct na het eten
af te druipen naar niemand wist waarheen. Hij was nog niet uit de buurt
geruzied of Cor verviel in zijn zwaarmoedige rol, om van moeder met succes de
nodige contanten af te troggelen. Hij moest op stap; of; zoals vader het
noemde; in de cafés rondhangen. Elke avond, zeven avonden in de week de straat
op. Al vanaf zijn elfde jaar. Moeder was snel overstag en dat was maar goed
ook, want Cor hield zijn depressieve bui nooit lang vol en algauw begon hij
schuine moppen te tappen, die bij ieder gezinslid mijlenver de keel uithingen.
Alleen moeder lachte schalks; want ja; het blijft toch je kind. Tijdens de
sporadische momenten dat Annet hem alleen thuis aantrof was hij teruggetrokken,
maar niet onvriendelijk of gemeen, zoals haar middelste broer Kees dat wel
altijd tegen haar was. Wel had hij over het algemeen last van driftbuien; die
hij tegen niemand persoonlijk richtte. Hij had wat je noemt een kort lontje en
dan wilde hij weleens een gat in de hardboard deur slaan of een deuk in de deur
van de koelkast trappen. Zo nu en dan verliet hij de woning tijdens zo’n
heftige reactie niet in overspannen toestand en werd hij ineens rustig. Dan
vroeg hij bijvoorbeeld grijzend:
‘Annet?’
‘Ja’.
‘Het is groen en het hangt onder een auto. Rara.’
‘Geen idee’.
‘Een spruitlaat’.
‘Haha.’
‘Het is geel en het hangt achter een auto. Rara.’
‘Weet niet’.
‘Een banaanhangwagen’.
Dat was de alcoholpraat waar vader zich zo aan ergerde en Cor kon er eindeloos
mee doorgaan. Hij kon vunzig worden, charmant, vleiend of humoristisch, flauw
of stoer maar zijn uitspraken leken altijd op de vlotte babbels van een
beschonken conferencier op kroegentocht en vormden nimmer de ingang tot een
normale conversatie. Ook niet naarmate de jaren verstreken. Annet heeft dan ook
nooit goed begrepen waarom Cor haar bijna dagelijks belde in de laatste jaren
van zijn leven. Zij wist net zoveel van zijn zielenleven als andersom. Ook het
gewicht van het wederzijdse mededogen werd tegenover elkaar opgeheven.
Broer en zus; niet meer en niet minder. En misschien dat niet eens. Wie zal het
zeggen.
We begrepen elkaar en er werd ook naar mij geluisterd. En ik kreeg antwoord.
Met iemand praten over van alles en nog wat – jeetje – dat had ik allang niet
meer gedaan. Ik wist niet eens meer hoe dat moest. Maar bij hem ging dat
vanzelf.
Na drie weken op de dinsdagavond kwissen zei hij, toen ik aanstalten maakte om
naar huis te gaan:
‘Ik breng je naar je auto en daar ga ik je kussen.’
Ik zeg tegen hem:
‘O.k’
Wauw, wat er toen gebeurde weet ik niet, maar het was perfect. Zo had ik nog
nooit bij iemand een kus ervaren. Ik stond in vuur en vlam. Er golfde van alles
door mij heen. Gevoelens waarvan ik niet wist dat ik die had. Ik was dood en
hij bracht mij tot leven. Ook hij voelde hetzelfde.
‘Nou, nou’, zei hij;
‘Ik heb al veel vrouwen gekust – en echt veel – maar dit is gewoon perfect!’
Dit was voor hem ook heel bijzonder. Toen zei hij;
‘Ik laat het hierbij. Dit was een voorproefje en ik weet zeker dat je er meer
van wilt. Dit is mijn adres’.
Hahaha, tactiek. Maar hij had gelijk. Nog dezelfde week zat ik bij hem op de
koffie.
Annet stopt met lezen, huivert en wrijft met beide handen over haar gekruiste
onderarmen. Vreemd dat haar lichamelijke afkeer van Cor zelfs na zijn
overlijden nog zo reëel aanwezig is. Met moeite kan ze zich in de adoratie van
de briefschrijfster – Karin – voor Cor inleven. Toch is haar antipathie tegen
het lijf van Cor niet ontstaan na zijn slopende ziekte, die hem reduceerde tot
het uitgemergelde, wanhoopje mens; waarvan de aanblik Annet soms zelfs kon
vertederen. Ze walgt juist van de bruisende jonge vent met de blinkende
tandpastasmile en de verleidelijke ogen, omdat hij de broer was die met zijn
prikkelende, met nicotine besmeurde vingers in haar sneetje woelde. Hij lag met
kleren aan op zijn opgemaakte bed. Zijn zolderkamer. Ze zal drie jaar geweest
zijn. In ruil voor stripboekjes. Voor: ‘Sjors en Sjimmies’. Annet kreeg niet
mee wat er precies gebeurde. De schroeiende pijn in het geheime gebied tussen
haar beentjes en de wijsvinger die ergens naar binnen wilde. Na een poosje trok
Cor zijn hand terug en snuffelde aan zijn gelige vingers. Op het moment waarop
hij de wijsvinger in zijn mond stak, zag Annet haar kans schoon en griste de
strips uit zijn andere, apathische hand. Ze maakte dat ze wegkwam. Het gebeurde
1 of 100 keer en eindigde op een dag met een hysterische bui van moeder die het
Annet ten strengste verbood om zich nog langer naar de zolderkamer van Cor te
begeven.
Zonder adequaat optreden van haar ouders groeide het gehannes van de elfjarige
Cor met zijn driejarige zusje uit tot een zedenkwestie die altijd in de
taboesfeer zou blijven hangen. Jarenlang heeft Annet gedacht dat ze compleet
gestoord was. Dat ze zich, bij de herinnering aan de zolderkamer, zieke
gedachten in het hoofd haalde. Omdat ze zo nodig in het middelpunt van alle
belangstelling moest staan. Aldus moeder die haar altijd gebood om ‘de jongens’
met rust te laten. Pas nadat ze zich verbonden wist met vriendschappen die zo’n
beetje het tegenovergestelde representeerden van dat waar haar broers voor
stonden, begreep Annet dat haar herinnering een waar gebeurd verhaal moest zijn.
Niet volgens haar ouders. Wat vader betreft was ‘een beetje seksueel gefriemel
onderling’ vroeger op de dorpen heel gewoon. En moeder zweeg en maakte
een getergde indruk. In die jaren was Annet in haar ogen sowieso veel te min om
zich in de aandacht spanne van haar oudste zoon – haar zelfbedachte prins op
het witte paard – te bevinden. Maar de geschokte, schuldige blik in de ogen van
Cor - zodra de zolderkamer ter sprake dreigde te komen - verried Annet dat
niemand geholpen was met de ontkenning van haar ouders. Tijdens de
scheidingsprocedure van Cor met zijn eerste vrouw – Beppie - bracht Annet het
onderwerp dan ook ter sprake. Ze kon niet anders. In het verleden had ze Beppie
weleens – in moment van zwakte en zelfmedelijden - min of meer in vertrouwen genomen
over haar zolderkamertwijfels. De aanstaande ex van Cor bleef echter ijskoud
onder het kinderverdriet van Annet.
‘So what, weet je wel en get over it’, zou Beppie tegenwoordig gezegd kunnen
hebben als ze in de loop van haar leven een ietsepietsie meer afgerond had dan
de lagere school.
‘De lagere school was ook kantje boord’, placht ze te snoeven.
Ondertussen was Beppie wel merkbaar in staat om het misbruik van haar geliefde
goed in haar oren te knopen. Je zag haar broeien. Ze was gemeen genoeg om de
aantijgingen aan het adres van Cor in de toekomst eventueel in het voordeel van
zichzelf en een onvoorziene vechtscheiding op te rakelen. De vijfentwintig jaar
uitgestelde bekentenis werd een kort en krachtige uitwisseling van
onuitgesproken emoties tussen broer en zus aan de telefoon:
‘Cor, weet jij nog dat ik 3 of 4 jaar was?’
‘Ja, dat weet ik nog’, antwoordde Cor zonder aarzelen.
Bijna direct voelde Annet zich lichter worden. Opgelucht en dankbaar. Geen
ontkenning. Hij was de dader en tegelijkertijd een slachtoffer; zelf ook nog
maar een kind toen. Zijn verontwaardiging, onbegrip en teleurstelling over het
gebrek aan empathie van zijn ouders voor dat kleine driejarige meisje doorklonk
in zijn reactie;
‘Dat was lullig toen.’
Annet lachte om het toepasselijke woord ‘lullig’ door haar opwellende tranen
heen en vervolgde:
‘Beppie weet ervan; dan weet je dat. Maar als ze het tegen je gaat gebruiken
dan ontken ik alles. Voor jou, omdat je niet zegt dat ik gek ben.’
‘Ok, houdoe’.
‘Houdoe’.
Maar ondertussen had ik ook privé alles op een rijtje. Ik vond het en vind het
nog steeds heerlijk om alleen te zijn. Ik kan hier urenlang met mijn hond door
de bossen kuieren. Genieten van de geuren. De wind. De vogels. De natuur en de
stilte. Yep. Ik ben een gelukkig mens. Om dit op te geven?
. .
Ik stelde hem voor om het op z’n beloop te laten. Kijken waar het balletje
naartoe rolt. Laten we elkaar eerst goed leren kennen voordat ik mijn vrijheid
opgeef. Want ik mocht wat hem betreft meteen bij hem intrekken. Zo gezegd-zo
gedaan.
Ik ben zo’n jaar – anderhalf – een paar keer in de week bij hem geweest. En
altijd was het fijn om bij hem te zijn
We konden uren kussen. Zijn zelfs ooit al kussend – onze lippen elkaar niet
loslatend – in slaap gevallen.
Ik was helemaal verslingerd aan hem. Ik belde hem altijd van tevoren op.
’Ben je nu thuis?’
‘Ben je vanavond thuis?’
En altijd maakte hij de deur open met een big smile op zijn gezicht. En altijd
ging ik met een big smile op mijn gezicht bij hem naar binnen.
Ja, hij was lief. Heel zorgzaam. Ik hoefde maar te kikken of er werd een
dekentje om mijn voeten gedraaid. Een kussen gehaald. Koffie gezet. Bij hem kon
ik ook mezelf zijn. Dat stelde hij ook op prijs. Het was net alsof we elkaar
jaren kenden. Zo gewoon- zo natuurlijk- er ging een nieuwe wereld voor mij
open. Zonder schaamte of schroom van elkaar genieten. Ook zei hij duizend keer:
‘Hoe kan het dat je al die jaren niet onder mijn ogen bent geweest? Zo dicht
bij en zo ver weg?’
Ik zei hem:
‘Rooie, ik was gewoon moeder – huisvrouw -. Jij valt niet op die huismussen.
Jij bent van de snollekes op hoge hakken en dikke make-up. Natuurlijk val ik
bij jou niet op. Wie weet hoe vaak we elkaar al tegen zijn gekomen in het
verleden. Ik deed m’n boodschappen bij jou in de wijk; bij de Lidl of de A.H.
Mijn hakken hebben niet getikt dus jij hebt niet op of om gekeken.’
Ja, daar moest hij me gelijk in geven. Hij hield ook van vrouwen op hoge
hakken. Hij had zelfs pumps voor mij gekocht. Of ik die wilde dragen als ik bij
hem was, want daarin waren m’n benen mooier.Ha,ha.
Ze zullen nog wel bij hem in huis liggen. Maat 36. Zwarte. Ik kon er niet op
lopen, maar er wel mee op de bank liggen.
Op haar achttiende hobbelde Beppie op hakken alsof ze op stelten liep, maar ze
vond alles beter dan de achterlijke gezondheidsstampers waar Annet zich tot
haar dertiende in voortbewoog.
‘Hier’, snoof ze, terwijl ze haar rechterpump met een stilettohak van zeven
centimeter richting Annet uitschopte.
Om van het gezeur af te zijn schoof Annet haar kousenvoet in de pump. Keurend
kneep Beppie haar ogen tot spleetjes en liet de linker pump volgen. Ze stak een
Belindaatje light op. Omzichtig, want haar vers gelakte puntnagels waren nog
niet helemaal droog.
‘Je loopt er veel eleganter op dan Beppie’, wist moeder – de voormalige
mannequin – later peinzend, toen Annet zich de kunst van het hoge hakken lopen
allang eigen had gemaakt. Alsof Annet dat niet wist. Desondanks had ze de hoop
dat haar moeder ooit zou toegeven wat een opgedirkt, oppervlakkig huppeltrutje
Beppie eigenlijk was allang opgegeven. Moeder leek geen mening te hebben over
Beppie, omdat ze haar onuitgesproken minachting overcompenseerde met sporadisch
een misplaatst complimentje over het ‘slanke lijntje’ van haar aanstaande
schoondochter die naar gemiddelde maatstaven ronduit mager was. En voor zover
Annet zich kan herinneren had vader zelfs nooit een persoonlijk woord tot
Beppie gericht. Toch was Annet in eerste instantie wel blij geweest met een
schoonzusje tussen haar drie broers. Maar al snel werd haar duidelijk dat ze
helemaal niets met Beppie gemeen had. Ze was veel liever samen met haar eigen
vriendinnen of alleen op haar kamertje, maar dat weerhield Cor er niet van om
de meisjes jarenlang tot elkaar te veroordelen. Cor had de gewoonte om zijn vriendin
thuis in de woonkamer te stallen en dan zelf de hort op te gaan. Beppie viste
een Bouquetje uit haar neppa lederen knalroze blingbling schoudertas en las een
Belindaatje light lang over de liefde tussen een stoot en een hunk. Na een
minuut of tien raakte Beppie over het algemeen wel verveeld en ook omdat ze
niet zo goed alleen kon zijn, raapte ze haar boeltje bijeen en toog naar de
slaapkamer van Annet die inmiddels al op het VWO zat en huiswerk maakte. Beppie
had de huishoudschool lang geleden zonder diploma verlaten en werkte met
tegenzin als verkoopster bij een filiaal van de Matroos – een discountketen -
waar haar moeder de scepter zwaaide. Haar spaargeld investeerde Beppie in haar
uitzet. Alles wat Beppie ambieerde was een huwelijk en een ‘babietje’ en het
wachten was op Cor.
‘Kun je lang wachten’, dacht Annet ontelbare keren.
Maar ze sprak haar mening nooit uit. Niet zozeer omdat Annet vijf jaar jonger
was dan Beppie en daardoor geïntimideerd zou zijn geweest. Als het erop aankwam
dan lustte ze de leeghoofdige vriendin van haar grote broer rauw. Nee, Annet
kon nooit de juiste toon vinden om zich van Beppie te ontdoen, omdat ze bij het
uiten van geldingsdrang bij voorbaat niet op enige steun van haar familieleden
kon rekenen. Annet zou levenslang uit de intieme kring gestoten worden en
vooralsnog veroordeeld zijn tot in het ongewisse. En dus werd Annet zo’n
vijftien jaar van haar jonge privéleven heen en weer geslingerd tussen
medelijden, minachting, loyaliteit en onmacht.. Verergerd door het onvermogen
van Beppie om zich in de positie van Annet te verplaatsen.
In de weekenden bleef Beppie vaak slapen op een slaapbank in de kamer van
Annet, die zich zoveel mogelijk voor de logeerpartijtjes afsloot en een diepe
slaap fingeerde zodra de vriendin van Cor in het holst van de nacht het licht
aandeed. Beppie had de gewoonte om voor het slapen gaan nog een Belindaatje
light tot zich te nemen en soms richtte ze tijdens het roken ineens het woord
tot Annet die toch met dichtgeknepen oogleden lag te doen alsof ze afwezig was.
Op zo’n zaterdagnacht herrees Annet schielijk uit haar verkozen isolement en
vroeg;
‘Geef mij ook een sigaret!?’
Onaangedaan wierp Beppie haar pakje ‘Belinda light’, inclusief
glitteraansteker, op het voeteneind van Annet.
‘Wat doe je?’, vroeg Annet met knipperende ogen vanwege het felle licht,
terwijl ze onwennig aan een sigaret lurkte.
Beppie zat op de slaapbank in een paarse, fluffy duster gewikkeld. Ze legde
knopen in de tailleband. De een naar de ander. Totdat de verzameling knopen een
langwerpige uitstulping ter hoogte van haar navel vormde. Ondertussen smeulde
haar sigaret op de rand van de kaptafel. De askraag nam in omvang toe. Beppie
nam de sigaret net voordat ze zou gaan morsen op en tikte de as af in de
wasbak. De knopenbundel wipte fier voor haar uit.
‘Je moet over je longen roken’, commandeerde ze uitdagend na een steelse blik
op het rookgedrag van Annet..
‘Ik moet helemaal niks’, beet Annet, terwijl ze diep inhaleerde.
‘Wat moet dat voorstellen?’, kuchte ze naar de knopenbundel knikkend.
Ondertussen wapperde ze de uitgeblazen
wolken uit haar gezicht en werden haar hersencellen gestoomd, maar dat mocht de
pret niet drukken. Net zo min als
de misselijkheid die langzaam maar zeker bezit van haar nam tijdens het roken.
‘Dat zal Cor wel leren met z’n vluggertjes! Straks moet hij eerst al die knopen
open peuteren voordat hij erop kan’, wist Beppie samenzweerderig alsof Annet in
het complot zat.
Met de knopenbundel als een harnas om haar middel, kroop Beppie gniffelend
onder het donsdek op de slaapbank. Ze wentelde zich op een oor.
‘Doe jij het licht uit?’, gaapte ze.
‘Ieuw, je hebt je make-up nog op’, gruwelde Annet.
Precies op dat moment kwam Cor de kamer binnen.
‘Die sigaret uit’, snauwde hij tegen Annet die inmiddels veel te ziek was om
tegen te sputteren.
‘Nooit roken in bed’, vervolgde Cor al weer wat gekalmeerd.
‘En het feit dat ik dertien jaar ben, doet zeker niet ter zake’, kokhalsde
Annet.
‘Ik zal maar niet zeggen hoe oud ik was, toen ik begon’, schamperde Cor, waarna
hij zich over Beppie heenboog en iets in haar oor fluisterde.
Beppie reageerde niet.
‘Ze slaapt niet hoor’, wist Annet in het wilde weg.
Cor schudde Beppie aan haar schouder heen en weer.
‘Komop Bep, effe een wippie maken.’
Beppie begon geluidloos te grijnzen met haar ogen dicht. Later kreeg ze een
kunstgebit, maar daarvoor had ze een fietsenrek. Dat was de schuld van de
schooltandarts. Maar ja, wat deed je eraan?. Nauwelijks poetsen en zolang
mogelijk bij de tandarts wegblijven dus. Althans in het geval van Beppie die
inmiddels moeizaam was opgestaan en Cor lijdzaam naar zijn stulpje volgde om
aan haar seksuele verplichtingen jegens de liefde van haar leven te voldoen. De
knopenbundel wipte speels voor haar uit.
‘Joh, misschien komt er wel een babietje van!’, riep Annet het koppeltje na.
Niemand hoorde haar.
Beppie slikte de pil op aandringen van Cor die haar gebruik regelmatig
controleerde. Hij was overduidelijk haar meerdere op intellectueel gebied en
Annet heeft nooit gesnapt wat hij in haar zag. Wat hij in al die vrouwen zag
die hij koos en op haar puber pad bracht. Karin - de briefschrijfster - noemt
ze ‘snollekes’; maar daarmee is niet alles gezegd. Er stak geen kwaad in de
voorkeuren van Cor, maar alles ging gewoon te ver in hun
huisjeboompjebeestjewereld. De sletjes van Cor leefden in een fantasiewereld
van babietjes, bingo en samen op de bank. De uiterlijke opsmuk was een – wat
Annet betreft smakeloos - middel dat het doel heiligde. De slanke dijen, de
platte buik, de strakke kont en de illusie van de nauwsluitende, maagdelijke
kringspier moesten vierentwintig uur per dag op oproep ter beschikking van Cor
staan. Het ideale Twiggy lichaam; klaar voor gebruik; soms noodgedwongen bedekt
met schaarse kleding en verfraaid met hakken dus. Blokhakken, stilettohakken, zolang
het maar hele hoge hakken waren. Het gebruiksvoorwerp; de hoer; de antimoeder.
Niet voor niets riep Cor om het hardst dat hij nooit kinderen zou nemen. Niet
met Beppie of met wie dan ook. Het heeft hem uiteindelijk zijn eerste huwelijk
gekost en Annet had geen medelijden met Beppie, want ze had het kunnen weten.
Zelfs met haar beperkte intellectuele vermogens. Ook op die bewuste
zaterdagnacht was Beppie na amper tien minuten wel weer terug van haar
rende-zvous met Cor. Zwijgend vond ze het lichtknopje en kroop timide achter de
kaptafel. De knopenbundel ontsprong nog steeds aan haar navel. Ze kon haar
tranen niet bedwingen en depte haar ogen met make-up removerpads. Haar
gesnotter dempte ze in een handvol tissues die ze tegen haar neus drukte.
‘Heb je ruzie met Cor?’, vroeg Annet voorzichtig vanuit haar liggende positie
in bed.
Beppie haalde haar schouders en haar neus tegelijkertijd op. Annet kwam
zijdelings half overeind en steunde op haar elleboog.
‘Vond hij je grap met die knopen niet leuk?’
Zoals gewoonlijk had Annet weer een aanval van medelijden voor Beppie die toch
niet beter wist.
‘Hij heeft m’n badjas gewoon omhooggeschoven!’
Beppie sprak ingetogen en hikte nog wat na, maar de tranenstroom was gestopt.
Ter afronding snoot ze het resultaat van haar huilbui in de handvol tissues
voor haar neus. Annet viel achterover terug in haar kussen en greep met beide
handen naar haar voorhoofd;
‘Wat een lompe boer!’, zei ze hardop tegen zichzelf en tegen Beppie schreeuwde
ze:.
‘Je bent zojuist gewoon verkracht Bep!’
‘Ach, doe normaal gek!’, riep Beppie verontwaardigd terug.
‘O, nou heb ik het weer gedaan’, zuchtte Annet berustend.
‘Nee, het is m’n eigen schuld’, antwoordde Beppie stellig.
Overwonnen begon ze nerveus de paarse tailleband te ontknopen.
‘Hoezo? Beppie, nou moet jij normaal doen, hoezo is het jouw schuld dat Cor je
gedachteloos neemt?! Dat hij niet ziet wat je bedoelt met al die knopen?!. Dat
je geen zin hebt?!. Je had toch geen zin Bep, dat was het toch?’
‘Ik heb nooit zin’, snoof Beppie.
‘Ja maar dat kan Cor niks schelen, toch?’
‘Wat weet jij ervan smurf, ga slapen.’
‘Ik weet er meer van dan jij denkt.’
‘Dat dacht ik wel.’
‘Wat dacht je wel?’
‘Dat Cor met jou gerommeld heeft.’
De adem van Annet stokte; waarna ze stamelde:
‘Heeft Cor dat aan jou verteld?’
‘Nee, maar ik zie hem er goed voor aan. En heb ik gelijk?’
‘Ja.’
‘Neuken of voelen?’
‘Voelen’.
‘Oh.’
‘Beppie, wat denk je nou ik was drie!’
‘Maar ja’, schokschouderde Beppie. De tailleband was los. De duster viel open
en verried twee erwtjes op een plank en een enorme bos pikzwart kroeshaar in
het midden van het knokige bekken van Beppie. Annet keek weg en vroeg
geïrriteerd;
‘Wat maar ja?’
‘Nou ja, had ik ook maar een slipje aan moeten doen!’
Beppie viel ook niet te helpen en Annet had geen medelijden meer;
‘Een kuisgordel zul je bedoelen. En dan nog zou je de sleutel bij Cor in
bewaring geven!’
‘Ga nou maar slapen studiebol’.
Beppie was alweer gekalmeerd. Eigen schuld, dikke bult, want zonder slipje kon
je een voorspel nogal wiedes op je buik schrijven. Ze trok het donsdek tot aan
haar kin.
‘Je hebt helemaal gelijk hoor Bep; je moet de kat ook niet op het spek binden’,
sputterde Annet nog ongelovig na.
Maar Beppie sliep al met twee vingers in haar mond.
Hij heeft me veel verteld over zijn leven. Zijn jongerenwerk. Hoe er voor hem 2
anderen zijn gekomen voor hetzelfde geld. Zijn hartoperatie. Zijn auto-ongeluk
dat hij nog steeds betreurde voor die persoon die naast hem zat. Dat hij daarna
ook nog van een steiger af was gevallen. Zijn huwelijken. Hoe vaak ik in het
begin niet heb moeten horen dat Mimi op het verkeerde paard heeft gewed. Heb
hem gezegd dat hij hiermee moest kappen. Dat we moesten genieten van ons
samenzijn. Dat was en is geweest.
Op den duur hield hij er ook over op. Yes, en zo hoort het. Hij praatte over
zijn broer die in de muziek zit. Zijn vader die toen nog niet zo lang geleden
overleden was en leraar was op de mavo. En over jou – zijn moeder – die nog zo
jong van geest is en op latere leeftijd Spaans is gaan leren. Hij was trots op
jullie allemaal.
Annet vouwt de beschreven velletjes papier weer ineen. Hoewel inmiddels
ingescheurd, gebruikt ze de gehavende envelop toch nog als een beschermhoesje
voor de meest recente herinnering aan Cor. Annet is niet in staat om zich
pauzeloos in het verhaal van Karin te verdiepen. Voornamelijk omdat de
ontboezemingen in de brief eigenlijk voor moeder bedoeld zijn. Daardoor wordt
Annet, zoals altijd, weer tot toeschouwster gedegradeerd. De buitenstaandster
die niets kan veranderen en alleen maar kritiekloos mag meedrijven in een
machteloze acceptatie van de dagelijkse stroom der dingen; die gaan zoals ze
gaan. Het heeft tot halverwege haar dertigste geduurd voordat ze in staat was
om zich met geweld los te trekken uit het denkbeeldige familie vacuüm.
Natuurlijk had Cor zijn enige zus niet genoemd als prominent bestanddeel van
zijn afkomst waar hij zogezegd zo fier op was. Of misschien wel, maar niet
duidelijk genoeg voor Karin. Logisch dat een vreemdeling zich niet realiseert
dat niet de moeder van Cor, maar zijn enige zus lange tijd de aangewezen
vertrouwenspersoon in de familie geweest is. Veel te lang was Annet tegen wil
en dank een stille getuige van het leven van Cor. Hij liet zijn kleine zusje
nooit met rust. Zelfs nadat Annet haar ouderlijk huis had ingeruild voor een
eigen woning, bleef Cor haar lastig vallen met zijn vrouwen. Alsof het haar
niet geoorloofd was om volwassen te worden. In het begin kwam hij gezellig op
de koffie met zijn nieuwste verovering. Maar al na zo’n twee of drie bezoekjes
moest hij gegarandeerd na tien minuten ‘even’ een boodschap doen, om
vervolgens de hele middag van de aardbodem te verdwijnen. Hierdoor zat Annet
met de zoveelste opgedirkte troela opgescheept. Geen carrièrevrouwen of
intrigerende dames met boeiende levens; nee van die treurige types. Van
heroïnehoertjes, alleenstaande mama met een parttime, onderbetaalde baan, tot
bijstandsmoeder; Cor sleepte ze zonder uitzondering over de drempel van het
huis van Annet. Zo ook zijn tweede ex-vrouw Mimi; die tijdens haar driejarige
huwelijk met Cor met afnemende overtuigingskracht bleef volhouden dat zij het
vleesgeworden alcoholvervangende medicijn voor haar echtgenoot was. Regelmatig
leven. Aan huis en Mimi gekluisterd; met groeiende weerzin. Elke dag van drie
lange jaren verrijkt met verse kookkunsten en opgeruimde, huiselijke
gezelligheid. Het devies van Mimi en heel eventjes van Cor. Misschien was hij
uit liefde met haar getrouwd, maar in ieder geval omdat Mimi uiterlijk een
volwassen uitvoering van zijn droomvrouw en eerste echtgenote Beppie was. Als
het aan Cor lag dan was hij nooit van Beppie gescheiden. Gelukkig voor, met
name, Annet was Mimi een stuk zachtaardiger en veel beschaafder en daardoor
prettiger in de omgang dan Beppie. Maar daarvoor was nou ook weer niet zo heel
veel nodig, want blonde Ali, wiens uiterlijke verschijning weer helemaal niet
in het rijtje van de exotische Beppie en Mimi thuishoorde, was wat Annet
betreft ook heel goed te hebben.
Ali was geen blijvertje, maar ook geen vluggertje. Meer een tussen - twee
huwelijken - doortje van Cor. Samen met Ali had Cor – onder invloed van alcohol
natuurlijk - een ernstig auto-ongeluk veroorzaakt en ternauwernood overleefd.
Cor was al opgegeven, daarom is hij ook nooit afgerekend op het veel te hoge
alcoholpromillage in zijn bloed. Een overleden verkeersslachtoffer kun je
moeilijk ter verantwoording roepen of vervolgen wegens letselschade, want ook
de tegenliggers kwamen niet ongedeerd uit hun gehavende auto. Godzijdank bleken
de slachtoffers op navraag van de familie voorspoedig te herstellen en ook Cor
herrees – zo goed zo kwaad als dat ging met zijn verwondingen - van de IC. Wel
moest hij, noodgedwongen, een beperkt, gehandicapt leven na het ongeluk
accepteren. Net als bijrijdster Ali, die beide voeten verbrijzelde en die
na het verkeersongeval, een langdurige revalidatie ten spijt, haar staande
beroep van voorheen – kapster – nooit meer heeft kunnen uitoefenen.
Toch was deze ellende niet de echte reden van de uiteindelijke breuk tussen Ali
en Cor. Tijdens de gezamenlijke revalidatie in een verpleegtehuis, op een
gedeelde slaapkamer – want weliswaar niet getrouwd, maar wel een liefdespaar
–passeerde Cor in zijn rolstoel op weg naar het toilet, op het verkeerde – of
juiste – moment het bed, waarin Ali met haar onbruikbare voeten lag te
herstellen. Aan het verhoogde voeteneind van het bed van Ali hing haar status
met daarop al haar persoonlijke gegevens; waaronder ook haar geboortedatum. Zo
leerde Cor dat zijn huidige meisje geen 46 – zoals zij hem wel had wijsgemaakt
-, maar 57 jaar was. Cor was toen 36 jaar. Zijn toenmalige stoeipoes was dus
maar liefst ruim 20 jaar ouder dan hij en dat was teveel voor de
mooiboyreputatie van de Rooie. Mede door het alcoholtaboe in het
revalidatiecentrum en een hartig woordje van vader liet Cor zich gedwee
onthechten. Vanaf het moment van de waarheid verdroeg Cor het gezelschap van
blonde Ali met nuchtere verslagenheid. Het zou een kwestie van de tijd
uitzitten worden in het revalidatiecentrum met deze oude dame. Daarna stond
voor de Rooie vast dat hij weer op jacht kon gaan naar vrouwen met een minder
respectabele leeftijd. Toen de leeftijdskwestie Annet ter ore kwam, doorzag zij
ook meteen de hartelijke stijfheid waarmee Ali zich al die tijd had
gepresenteerd. Van binnen voelde ze zich natuurlijk heel jong, maar van buiten
moest de natuur een handje geholpen worden met zoveel kunst en vliegwerk dat
haar corrigerend ondergoed en de dagelijks opgebrachte make-up eerder uitgehard
stijfsel ter verdoezeling van haar verzakkingen en rimpels werd dan een
accentuering van haar natuurlijke schoonheid. Tenminste zo zag Ali er wel uit.
Nou snapte Annet ook meteen waarom ze direct na het ongeluk helemaal geen
persoonlijke papieren kon vinden in het appartement van Ali. Op verzoek van de
verpleging zocht Annet in alle lades, kasten, hoeken en gaten naar de ware
identiteit van de zoveelste mislukking van haar oudste broer. Een echte roze
vrouwenwoning, met pluche kussens, een levensgrote dalmatiër van porselein en
een koeienvel op een met marmertegels versierde vloer. Geen enkel teken van een
levensechte Ali. Ja, een koerende duif in een papegaaienkooi die Annet met de
moed der wanhoop maar adopteerde. Pas drie dagen na het ongeluk kon de
dertigjarige dochter van Ali getraceerd worden. Ze maakte meteen korte metten
met de leugens van haar jeugdig ogende moeder. Dat was het begin van het einde
van Ali en Cor, maar niet van de vrouwentoevoer. Een continuüm waarop ook na
het ongeluk niet eens viel te anticiperen met een vergrendelde achterom, want
Cor belde altijd onverwacht aan de voordeur. Hij drukte desnoods minutenlang
aanhoudend de deurbel in. Alsof de aanwezigheid van Annet een
vanzelfsprekendheid moest en zou zijn. Pas een jaar of vijftien nadat ze niet
meer thuis woonde, was Annet ver genoeg doorontwikkeld om voor zichzelf op te
komen; om niet meer achter de bank te duiken in de hoop dat het potentiële
bezoek – bestaande uit Cor en alweer een wildvreemde snol – haar gemist had.
Annet groeide uit tot de ‘meid met haar op de tanden’. De heethoofdige, licht
ontvlambare surrogaatmoeder die Cor de deur wees met de woorden;
‘Cor, wat mij betreft ga je weer op kroegentocht, maar je neemt je nieuwste
aanwinst mee. Ik heb ook een leven.!’
En hij ging en nam zijn sloerie mee. Kort daarop verhuisde Annet naar een
andere stad. Zwijgend schudde de echte moeder het hoofd. Zij was onpartijdig –
nogal wiedes -, maar begrijpen zou ze haar enige dochter wel nooit.
Totdat...hij wist dat ik op een bepaalde tijd bij hem zou komen en hij er niet
was. Ik belde hem op:
‘Rooie, lig je te slapen?! Doe effe open!’
Nee, nee, hij was niet thuis maar hij kwam er meteen aan. Dat begon te
gebeuren. Dan was hij er ook in een kwartier. Klein half uurtje, maar ik zat
dan in mijn auto in zijn straat op hem te wachten. Dat kan gebeuren. Alles kan
gebeuren. Maar als dat regelmatiger gaat gebeuren dan weet ik mijn plek. Heb
hem ook gezegd dat ik hier geen zin in had
Heb daarvoor al jaren moeten wachten totdat ik eens een keer aan de beurt ben
en had en heb nog steeds mezelf voorgenomen dat ik nummer 1 moest zijn. Alles
was perfect tussen ons. Het was onbegrijpelijk heerlijk. Ik was nummer 1 voor
hem, maar dit bracht een kink in de kabel.
‘De eerste de beste keer als jij niet thuis bent als je weet dat ik kom’, zei ik
tegen hem; ‘dan ben ik er weg van.’
En zo is het gegaan. Hij niet thuis; ikke er weg van. Heb met mezelf in
tweestrijd gezeten. Want ik hield oprecht van hem. En ik wilde zo graag door
hem gekust worden. Maar ik heb voor mezelf gekozen. Tenslotte waren we geen
achttien meer. En ik heb geen zin meer om een of andere strijd aan te gaan. Dat
heb ik allemaal gehad.
Annet heeft ook nooit de behoefte gevoeld om een of andere strijd aan te gaan.
En het gevecht met Cor had Annet weliswaar niet aan der lijve ondervonden, maar
het verloop was haar welbekend van Beppie of Ali of Mimi. Tweedehands
herinneringen ingekleurd door de ongewenste schoondochter en een niet aflatende
worsteling met de eenzaamheid. Als gevolg van de onberekenbaarheid van hubbie.
Al tijdens de wittebroodsweken hield Cor zich niet aan afspraken over
bijvoorbeeld een romantische televisieavond bankhangen. Uit wanhoop zocht
Beppie haar schoonzusje op, die inmiddels een thuiswonende studente aan de
Katholieke Universiteit Brabant was en verder ook best wel een dubbel leven
leed. Achteraf beschouwd had Annet gewoon in een studentenhuis in Tilburg
moeten gaan wonen. Maar ze koos juist niet voor kamers in de hoop wat geld te
besparen en omdat ze in de waan leefde thuis rustiger te kunnen studeren. Het
studentenleven trok haar niet, maar op het gezelschap van haar schoonzus zat
Annet eigenlijk nog veel minder te wachten. Niettemin nam Beppie – in haar
gebruikelijke onwetendheid - plaats op het bed van Annet en stak een vertrouwd
Belindaatje light op;
‘Ga je zo mee Dallas kijken?’
Annet zat achter haar bureau en ze keek niet op van haar werk, terwijl ze
antwoordde;
‘Ik heb morgen een tentamen. Ik moet studeren.’
‘Studeren’, smaalde Beppie;
‘Je doet net of je voor je doctoraal zit.’
Verbaasd keek Annet op naar Beppie;
‘Dat heeft Cor je zeker ingefluisterd?’
‘Wat?’
Met een verwilderde uitdrukking in haar beschilderde ogen zoog Beppie aan haar
sigaret.
‘Weet je wel wat een doctoraal is?’ vroeg Annet spottend.
Beppie blies haar rook uit in het make-uploze gezicht van Annet en haalde haar
schouders op.
‘Luister, Bep, dit is serieus; Ik zit echt voor m’n doctoraal. Dat is een
titel. Ik studeer voor doctorandus; dat betekent dat je bijna doctor bent. Ik
zit op de universiteit.’
‘Ow’, antwoordde Beppie en ze bood Annet een Belindaatje light aan.
‘Moet je ook rechter worden net als Luuk?’, vroeg ze ongeïnteresseerd.
‘Nee, ik studeer geen rechten en als Luuk straks afgestudeerd is, dan is hij
meester in de rechten en nog lang geen rechter.’
Eigenlijk had Annet willen zeggen:
‘Doe toch niet zo dom!’
Maar dat zei ze niet. Ze kon het nooit over haar hart verkrijgen, terwijl ze
toch echt wel ontelbare keren in de verleiding kwam. Naarmate Annet zich
doorontwikkelde kon ze steeds moeilijker omgaan met de tergende stupiditeit van
Beppie.
Kom je toch zo Dalles kijken? Ik ben helemaal alleen.’
Annet zocht in haar bureaulades naar sigaretten van haar eigen merk.
‘Ik neem een Cameltje’, verduidelijkte ze;
‘En volgens mij wordt hier zometeen naar Koot en Bie gekeken’..
’Maar dan kom je toch met mij mee. Cor is toch niet thuis. Cor is nooit thuis.’
‘Dan trek je toch een blik vriendinnen open.’
‘Ik wil met jou’, beweerde Beppie.
Zo te horen eerder uit gemakzucht dan uit liefde.
Maar Annet was in de loop van de jaren ook wijzer geworden:
‘Ik wil Koot en Bie zien!’
‘Pffff, die achterlijke gladiolen’, blies Beppie, maar ze bleef in het begin
van haar huwelijk toch nog doelloos in het geboortehuis van haar echtgenoot
rondhangen. Alsof ze hoopte of zelfs geloofde dat haar schoonfamilieband als
vanzelf verbeterd of veranderd zou zijn na haar trouwbelofte. Maar iedereen
leefde en ruziede gewoon verder en Annet deed er alles aan om Beppie zoveel
mogelijk te ontwijken. Na ongeveer een half jaar begon er bij Beppie een
lichtje te branden en nam ze dan toch de eerste voorzichtige stapjes in de
richting van een onafhankelijke invulling van de hiaten in haar levensloop. Ze
begon met het bezoeken van tupperwareparties ter uitbreiding van haar uitzet,
maar daar waren haar vriendinnen en zij al snel op uitgekeken. Hoeveel reserve
plastic opbergdozen heb je nodig in je huishouden? Van zichzelf daarentegen
krijgt een ware stoeipoes nooit genoeg. Dus begon Beppie – naast haar
fulltime baan als winkelmeisje - in haar vrije tijd met veel hoorngeschal
een make-up lijn onder supervisie van een moederbedrijf met de merknaam Mylene.
Tijdens heuse priveparty’s bij de klanten thuis, bracht Beppie de
schoonheidsprodukten van Mylene met succes aan de vrouw. Want, ondanks de
noodzakelijke investeringen, waren haar party’s lucratief en al na twee
verkoopfeestjes winstgevend. Haar avondwerk werd echter ook een vrijbriefje
voor Cor om – bovenop zijn reguliere nalatigheid als echtgenoot - ook de
momenten waarop Beppie haar eisprong had te vergeten. Daar zat Beppie dan in haar
sexy lingerie en opgetut in een leeg huis te wachten op niets. Daar had ze dan
weer een priveparty en een smak opbrengsten voor laten gaan. En als ze dan ten
langen lesten in een diepe slaap verzonken was, dan had Cor wel het gore lef om
haar roekeloos uit een heilige schoonheidsmodus te rukken. Middenin de nacht
kwam hij linea recta vanuit zijn werk de woonkamer binnenstormen. Rusteloos
plofte hij neer op een fauteuil tegenover de bank waarop Beppie lag te bekomen
van een zoete droom. Nog helemaal opgeladen hield hij pointeloze monologen over
zijn belevenissen als randgroep jongerenwerker. Dat ging maar door, met zijn
lederen jack nog aan en een stomend shaggie tussen de vingers. Zo nu en dan
onderbrak hij zijn woordenstroom om uit de koelkast in de open keuken het ene
naar het andere pilsje naar de woonkamer te dragen. Beppie bliefde nooit en
vijlde ondertussen aandachtig haar nagels, terwijl Cor onder het genot van de
constante toevoer van alcohol en nicotine mogelijk nog loslippiger werd.
Oeverloos geouwehoer over ontspoorde jongeren en de uitzichtloosheid van hun
situatie. De straatsores bleef maar malen in de kop van Cor. Van ‘s morgens
vroeg tot ’s avonds laat. En volgens Beppie was hij geen seconde bezig met
haar, uitdagend in haar sexy lingerie, en haar kinderwens. Maar Beppie – op
haar beurt - had geen oog voor de gedrevenheid waarmee Cor zijn ontspoorde
jongeren weer op het rechte pad probeerde te krijgen. In die periode leefde Cor
zijn hartstocht. Hij was goed in dat wat hij deed. Dat was zelfs voor Beppie
wel duidelijk. Ook zonder tastbare resultaten. Aan het begin van zijn leven als
echtgenoot en randgroep jongerenwerker straalde Cor permanent. Het straatwerk
fleurde zelfs zijn humeurige buien op, die in die periode zelden daagden. Wel
bleef Cor ook in de beste jaren van zijn leven een stevige drinker. Een
randgroep jongerenwerker hoort een pilsje te pakken met de doelgroep. Op kosten
van de baas. Beppie vond het maar een hoop gezeik om niks. Randgroep
jongerenwerk boeide haar niet
Een jaar na haar start als schoonheidsconsulente in de avonduren, werd Beppie
ontslagen bij de winkelketen waar ze overdag als kassière werkzaam was. Annet
ving een gerucht op over onopgeloste kruimeldiefstalletjes van
voordeelzegeltjes en bonnenboekjes. Beppie kwam op straat te staan. Cor
beweerde voor iedereen die bereid was te luisteren, bij hoog en bij laag, dat
zijn vrouw onschuldig was. En zo niet, waarom had men anders geen proces
verbaal opgemaakt, in plaats van haar alleen maar te ontslaan? Cor was net iets
te stellig om overtuigend te zijn en op de achtergrond loerde de twijfel. Maar
ook de schaamte voor collega’s bij het jeugdwerk die dit soort situaties te
vaak aan de hand hebben gehad om ze niet direct te doorzien. Tijdens het
openlijk wegredeneren door Cor, trok Beppie wit weg, knauwde op haar onderlip
en bleef star voor zich uit staren totdat het onderwerp weer de revue
gepasseerd was. Uiteindelijk verdween de kwestie in de doofpot en had Beppie
alle tijd voor haar avondwerk als schoonheidsconsulente dat ze inmiddels ook
had uitgebreid met lingerieparty's. Annet was ook weleens op zo’n
lingerieparty geweest. Tegen haar zin:
‘Ik koop niks hoor.’
‘Dat weet je niet’, knipoogde Cor
‘Jij moet weg’, wist Beppie meedogenloos.
Dat liet Cor zich geen twee keer zeggen. Maar Annet zei nogmaals:
‘Zeg, Bep, ik ben hier omdat jij dat zo graag wil, maar ik koop dus niks’.
‘Ja, wacht de avond nou maar af’, antwoordde Beppie geërgerd terwijl ze de bh’s
uitstalde en een setje aan de gordijnrails hing.
Annet kocht inderdaad niets. In tegenstelling tot de bezoeksters die zich te
buiten gingen aan de aanschaf van make-up, andere schoonheidsartikelen en
lingerie. Annet acteerde alsof ze wel wilde kopen, maar niets kon betalen. Want
zelfs al was dat wel zo geweest, dan zou ze nog geen stuiver aan de over
prijsde koopwaar hebben uitgegeven. Om niet op te vallen tussen de pin ups –
die overigens niet onvriendelijk waren – gedroeg Annet zich net als zij als een
kind in de speelgoedwinkel. Ze kraaide en jubelde met de jolige meidenbende mee
dat het een krolse boel was, terwijl ze in haar ooghoeken echt wel zag dat
Beppie ondertussen in de open keuken seksspeeltjes stond te verhandelen.
Dildo’s, liefde crèmes in suggestieve tubes en andere attributen waarvan Annet
de benamingen vandaag nog steeds niet kent.
‘Maar je gebit verzorgen homaar’, dacht Annet, omdat ze zich vies voelde in de
ranzige atmosfeer.
Zo had ze zich ook gevoeld op het vrijgezellenfeest van Beppie, waar je je
moest laten betasten door wildvreemde gladjanussen. Onder het mom van;
‘Je bent op stap. Je hebt veel te veel gezopen en nou moet je wat!’
Dat was pas feesten. Dat was mooi man en Annet dorst geen spelbreekster te
zijn. Dat kon niet eens. Beppie en haar barbiekliek zouden er niets van
begrijpen; laat staan geloven. Dus hobbelde ze geremd achter de stoet loopse
teefjes aan en liet ze zich onwillig in de borsten en billen knijpen. De
tuitende mannenlippen ontweek ze door haar gezicht af te wenden en tenslotte
door simpelweg om zich heen te slaan. Bij thuiskomst - ’s morgens vroeg om vijf
voor zeven – nam Annet een bad waar ze twee uur in heeft liggen weken.
Klaarwakker, met haar ogen wijd open; starend naar het gelige, gevlekte
kalkplafond. Ze kwam alleen in beweging om de warm watertoevoer te reguleren en
liet zich tussentijds verdoven door het monotone druppelgeluid van de kraan in
het kruidige ligbad. Ze was Cor ook nog tegengekomen tijdens haar kroegentocht
met de hysterische meidentroep. Hij lachte uitbundig, hief zijn pils, wierp
zich uitgelaten tussen de vrouwen die aan alle kanten aan hem plukten, schuurde
zijn bolle kruis tegen tig achterwerken en deelde tongzoenen uit. Plotseling
zag hij Annet in de vrijgezellennacht opdoemen. Ze had zich van de geile groep
afgezonderd en volgde de contouren van de straatkeien met de hak van haar
rechterpump. Ze nipte van het volle glas rum-cola on the rocks in haar hand. De
ijsklontjes stommelden.
‘Misschien kun je beter naar huis gaan’, opperde Cor ontnuchterd.
Ze was te kwaad op hem geweest om te reageren. Overdonderd, onheus bejegend,
onzedelijk betast, verloren, smerig en in de steek gelaten. En Beppie maar
grijnzen, met die rij dopdropjes in haar muil.
Vanaf dat moment waren Annet en Beppie geen surrogaatzusjes meer die elkaar
ondanks alle verschillen maar voor lief namen. De laatste stuiptrekking van
elkanders vanzelfsprekende aanwezigheid voltrok zich vlak voor de echtscheiding
van Beppie en Cor. De fiets van Annet had een slappe band. Het was berekoud en
de regen striemde tegen haar gezicht in een ijzige tegenwind. Ze zou nog een
kwartier moeten zwoegen naar haar eindbestemming met de fiets aan haar hand..
Daarom belde Annet onaangekondigd aan bij het huis van haar broer en schoonzus.
Uit de terughoudendheid waarmee Beppie haar binnenliet, viel overduidelijk op
te maken dat Annet niet welkom was.
‘Cor is er niet’, meldde Beppie over haar schouder, terwijl ze Annet voorging
door de schrootjesgang naar de huiskamer die een exacte kopie was van de inhoud
van een Leen Bakkerfoldertje. Er hing een tropische temperatuur.
‘Ik kan zelf wel een band plakken hoor. Heb je een bakje water voor me?’
Op de bank zat een vreemde, flitsende gast. Roodbruin verbrand. Hij zat onder
de tattoos, wat voor die tijd nog een veeg teken was. Op zijn krullen prijkte
een petje en hij had een matje in de nek. Hij droeg een zwart lederen broek,
een hagel wit T-shirt, Nikes en een Rolexhorloge. Maar het meest opvallende was
de pinkring met een wanstaltige, blingbling steen.
‘Nee, we hebben wel een bakkie leut voor je’, grapte hij. Hij glimlachte een
rij gebleekte tanden bloot..
Dit klonk als een verkapt commando. Waarop Beppie als vanzelfsprekend – zij het
met zichtbare tegenzin - richting open keuken verdween voor een kop koffie. Hij
volgde haar met gulzige ogen. Met haar doorweekte jas nog aan nam Annet ongemakkelijk
plaats op een pluche zitzak tegenover de vreemde man en wist zich geen houding
te geven. Ze kon moeilijk naar zijn identiteit vragen en hij vroeg ook niet wie
zij was. Hij monsterde haar van top tot teen. Heen en terug. In combinatie met
de plotselinge wisseling van de buiten- naar binnentemperatuur veroorzaakte de
situatie voelbaar een hoogrode kleur op de wangen van Annet. Gevoelsmatig kwam
er ook stoom uit haar oren, maar dat zal wel suggestie geweest zijn. Beppie
keerde terug en keilde zwijgend een mok met een bodempje lauwe drab voor Annet
op de salontafel.
‘Het is al koffietijd geweest’, snauwde ze tegen niemand in het bijzonder.
Nors wurmde ze zich vervolgens zwijgend langs de vochtige, gelaarsde benen van
Annet af, waardoor ze naast het modieuze pooiertype op de bank eindigde. Zonder
enige aanleiding drukte Beppie vervolgens de Play knop van een cassetterecorder
voor haar op de salontafel in.
‘O, maar ik wist niet dat jullie iets aan het luisteren waren. Ik wilde alleen
even mijn band plakken.’, begon Annet die wilde dat ze in het luchtledige
kon oplossen.
De pooier bracht zijn wijsvinger naar zijn mond;
‘Sssstttt, dit is een sollicitatiegesprek’.
Paniekerig zocht Annet steun in de ogen van Beppie, maar zij wendde haar blik
af en likte haar lippen.
‘Ik wil geen misbruik maken van je gastvrijheid’, vervolgde Annet onverstoord,
omdat Beppie toch geen benul had van ironie en ze zich rot ergerde aan de
mislukte dandy tegenover haar. Het geluid uit de cassetterecorder overstemde
haar;
‘Ow, ik ben zo heet; wanneer kom je nou bij me. Dan kan je lekker met je
lepeltje in mijn potje roeren. Stier van me. Ow ik ben zo geil en helemaal nat
vanonder. Kom je me proeven lekkere, stoere bink. Ik wil je in me voelen Zal ik
dan je paal even heel diep pijpen? Lekker langzaam, tot achterin m’n keeltje.
Ow, wat ben je hard. Oew, jaah, lekker.’
De stem op het cassettebandje was van Beppie, daar kon geen twijfel over
bestaan. De pooier naast Beppie op de bank loerde nog steeds naar Annet.
Inmiddels met een verlekkerde blik in zijn ogen. Hij zat onderuit gezakt en
wreef met een hand – waaraan de onooglijke pinkring - over een bobbel in zijn
kruis. Annet had even tijd nodig om van haar verbijstering te bekomen:
‘Wat is dit? Verdien je tegenwoordig op deze manier je geld Beppie?’
‘Telefoonseks’, verduidelijkte Beppie; ‘Moet je ook gaan doen Annet; weet je
wat dat opbrengt; 06lijnen?.
Ze had nog steeds haar blik van Annet afgewend. De pooier schoot in een
fatsoenlijke zithouding en maakte met een druk op de stopknop een einde aan de
sekspraat.
‘Is dit geen vriendin van je? Ik dacht dat zij ook van de club was?’
Zijn ogen schoten van Beppie naar Annet en weer terug. Zijn hoofd tolde
letterlijk en figuurlijk. Hij was oprecht uit het veld geslagen. En Annet kon
haar oren nog steeds niet geloven.
‘En Cor weet hiervan?’
Gealarmeerd sprong de pooier op van de bank:
‘Wie is Cor?’
Dit keer maakte Beppie wel oogcontact met Annet. Ze kneep haar glitter omrande
ogen tot spleetjes, terwijl ze op uitdagende toon vroeg:
‘Wat denk je zelf?’
En tegen de pooier zei ze:
‘Cor is de Rooie’.
‘Dus de Rooie is Cor’, herhaalde de pooier opgelucht, waarna hij weer op de
bank naast Beppie plaatsnam. Beppie stak een Belindaatje light op:
‘Ja, dat zeg ik toch.’
‘En wie is dat dan?’
De pooier maakte een hoofdbeweging richting Annet. De bobbel in zijn kruis was
verdwenen.
‘Dat is z’n zus’.
‘Dag zus!’, probeerde de pooier. Hij zwaaide gelaten naar haar.
Rustig sloot Annet de huiskamerdeur achter zich en snelde door de
schrootjesgang naar de frisse buitenlucht. De regen was gestopt. Maar de
venijnige wind viel haar direct aan buiten - op de stoep voor de voordeur van
Cor en Beppie - waar haar maag zich uit protest binnenstebuiten keerde
Vorig jaar kreeg ik een sms van hem voor mijn verjaardag. Stuurde hem
‘dankjewel’ terug en zond;
‘...maar Rooie dat jij nog aan me denkt.’
‘Nog elke dag’, kreeg ik terug
‘Zal ik van de week bij je op de koffie komen? Dat we erover praten?’, vroeg ik
aan hem
Dat vond hij goed. Tenminste; als mijn gevoelens voor hem veranderd waren. Op
de manier van; ‘weer zoals het was’. Heb hem toen afgewezen. Zei hem dat ik
niet veranderd was. Dat ik nog steeds veel om hem gaf, maar bij mijn standpunt
bleef. Ben dus niet naar hem toe gegaan.
Vorige week maandagavond had hij me gebeld. Ik lag al te slapen en zag de
volgende dag zijn oproep. Gemist. Hij had mijn voicemail ingesproken:
‘Hoi, met Cor. Ik lig in het ziekenhuis en maak het niet meer lang. Ik zou je
graag nog een keer willen horen of zien. Bel me op of zie maar wat je ermee
doet.’
Ik was die dag vrij en ging naar het ziekenhuis. Was daar om en uur of 2. Vroeg
aan de receptie waar de heer Gremmen lag. Er werd gezegd:
‘Deze afdeling heeft bezoekuur van 4 uur ’s middags tot 8.00. uur ’s avonds,
maar ga er maar naar toe en leg de situatie uit. Dat je geen weet hebt van de
bezoekuren. Misschien mag je er dan toch bij.’
‘Welke afdeling ligt hij dan?’, vroeg ik.
‘Oncologie’, was het antwoord.
Ik dacht dat ik een klap in mijn gezicht kreeg. Ik naar boven. Stond daar in de
gang te wachten tot er een verpleegster langskwam en vroeg of ze iets voor me
kon doen.
‘Ja’, zei ik; ‘Ik wil bij meneer Gremmen op bezoek, maar ik ben me net pas
bewust geworden van de bezoekuren. Ik weet niet op welke kamer hij ligt en of
ik alsnog bij hem op bezoek mag.’
‘Wat is je naam?’, vroeg ze; ‘Dan zal ik hem vragen of hij je nu op zijn kamer
wil ontvangen.’
‘Karin Franssen’, antwoordde ik.
Natuurlijk mocht ik bij hem komen. Luuk was er ook. Ik vroeg hem; na de Rooie
begroet te hebben;
‘En wie ben jij?’
‘Ik ben Luuk, de broer van Cor’, antwoordde hij. ‘En jij bent Karin van
Rustzacht?.’
‘Ja’, zei ik; ‘Dat ben ik’.
‘Ik ga weg en laat jullie even alleen’, zei hij. ‘Ik kom straks terug.’
Ik ben bij de Rooie gaan zitten. Zijn hand in mijn handen. We hebben tegen
elkaar onze dingen uitgesproken. Hij vroeg of ik nog alleen was. Ja dat was ik.
Hoe het met Noortje, mijn hond, ging? Hartstikke goed.
‘Doe haar de groeten van mij’, zei hij.
Hij was gek met mijn hond en hij had altijd iets lekkers voor haar in huis.
‘En jij Rooie? Ook nog alleen?’
‘Ja’, wist hij
Hij had er nog wel een paar gehad na mij, maar stelde niks voor. Niet wat hij
met mij heeft gehad. Ik zei dat ik afstand van hem moest nemen, omdat ik zag
dat hij steeds gekker op mij werd. En ik ook absoluut op hem, maar dat ik niet
in zijn manier van leven paste. En ik hem niet wilde kwetsen. Natuurlijk heb ik
hem daarmee gekwetst. Maar ik heb voor mezelf gekozen Rooie. Wie weet hoeveel spijt
ik nog ga krijgen door mezelf jouw liefde voor mij te ontzeggen. Maar gedane
zaken nemen geen keer.
Ik legde mijn hoofd op zijn buik. Met zijn vrije hand streelde hij door mijn
haren. Opeens duwde hij me weg:
‘Niet doen’, zei hij; ‘Dadelijk steek ik jou aan.’
‘Ha,ha,ha, Rooie; kanker is niet besmettelijk. Ik ga pas wanneer het mijn tijd
is.’
Hij begon over het hiernamaals te praten. Volgens hem was er hierna niks.
‘O nee?’, antwoordde ik; ‘Jouw vader haalt jou op. Moet jij maar eens opletten.
En als je de kans krijgt om nog bij mij langs te komen, dan ben je altijd
welkom. Als je maar wel lief bent.’
Hij keek me aan:
‘Als dat waar is’, antwoordde hij; ‘en ik krijg die kans, dan kom ik zeker
langs.’
Kennelijk had Cor zich in het bijzijn van Karin de briefschrijfster veel
naïever voorgedaan dan hij in werkelijkheid was. Maar dan nog was hij – met
zijn bagage - geloofwaardiger geweest zonder rollenspelletje waarin kanker
besmettelijk was. Hij had een diploma van de pedagogische academie op zak; een
hogere beroepsopleiding. Dan zou je toch mogen verwachten dat Cor iets meer dan
Jan met de pet in z’n mars had. Toch raakt Annet hoe langer hoe meer betrokken
bij het relaas van Karin. Haar verhaal gaat onmiskenbaar over de Rooie, maar
veel minder over haar oudste broer Cor. Annet zou hem bijna een gespleten
persoonlijkheid hebben toegeschreven. Of zelfs meerdere persoonlijkheden. Alsof
Cor in plaats van zijn hersens een archiefkast in zijn hoofd gebruikte; waarin
hij alle medemensen in groepjes met bijpassende interactiecodes geclassificeerd
had. Hij liet nooit het achterste van zijn tong zien. Bij niemand. Hij speelde
rolletjes. Bij Karin was hij de jager, domme kracht, kleine jongen, olijke
deugniet, versierder en plaaggeest. Bij Annet was hij het slachtoffer van zijn
eigen stomme schuld, de moppentapper, praatjesmaker, zwartkijker en de
alcoholist. Dat laatste vooral wanneer hij haar redeloos uit haar dagritme
belde met zijn oeverloze mededelingen. Toen Annet naar een andere stad
verhuisde vond ze de wekelijkse telefoongesprekken op dinsdag – klokslag 2 uur
’s middags – met Cor nog wel te doen. Maar tegen het einde van zijn leven belde
hij haar bijna dagelijks om de haverklap. Reden genoeg voor Annet om niet aan
een mobiele telefoon te beginnen. Ook niet stiekem, want dat zou Cor dan via,
via echt wel te weten komen. Ze zag zich al gebeld worden tijdens het pinnen
aan de kassa in de supermarkt of met haar hoofd onder de droogkap bij de
kapper. Zonder mobiel kon ze tenminste nog thuis Oost-Indisch doof haar vaste telefoon
laten rinkelen.
‘En wat als er een noodgeval is, of er is iets met de kinderen of met mij’,
bracht de Mark, de man van Annet, hier soms – terecht - tegenin.
‘Dan laat je de vaste huistelefoon eerst een keer overgaan, daarna verbreek je
de verbinding en vervolgens bel je nog een keer. Dan weet ik tenminste dat jij
het bent’, had Annet samenzweerderig geopperd.
‘Echt niet, Annet, je neemt gewoon de vaste telefoon op. Ik kan je al zo
moeilijk bereiken omdat je niet aan een mobieltje wilt! Mocht Cor bellen dan
vraag je of hij wat zinnigs te melden heeft en zo niet dan kap je het gesprek
af. Straks belt er iemand om aan te kondigen dat we een lot uit de loterij
hebben gewonnen en dan neem jij niet op vanwege dat levenslange gezeur met
Cor.’
‘Dan bellen ze heus wel terug, of ze sturen een email. Of ze bellen naar jouw
mobiel.’, probeerde Annet.
‘Als ik hem aan de lijn krijg dan is hij zo klaar met mij.’, wist Mark ‘Een
uitwisseling van een paar beleefdheden en meer niet. Je moet nergens op in
gaan.’
‘Jij bent geen vrouw’, pruilde Annet.
Het grootste deel van de tijd nam Mark het getob van Annet dan ook zwijgend
voor lief, omdat hij precies begreep waar haar moeilijkheid lag. Los van haar
familie kon Annet zich prima verweren en, indien nodig, mensen lik op stuk
geven. Maar door haar natuurlijke vriendelijkheid - geërfd van haar vader -
reageerde ze zelden of nooit alert op de manipulaties van haar oudste broer,
waar ze echter wel degelijk een chronisch zeurende pijn aan overhield. Waaraan
Cor zich overigens niets gelegen liet liggen. Hij was gemakzuchtig en zijn
kleine zus was als vanzelfsprekend beschikbaar. En zij liet zich gebruiken
omdat ze van huis uit niet anders gewend was. Verzet resulteerde in
schuldgevoel en zelfdestructie, omdat naar verloop van tijd de zelftwijfel
Annet toch weer parten begon te spelen zonder hulp van buitenaf. Om Annet met
haar neus op de feiten te drukken had Mark eens met zijn mobiel naar Cor
gebeld. Juist op het moment dat Cor in een geanimeerd gesprek met Annet
verwikkeld was. Zodra hij een ander belletje met onbekende nummermelding
doorkreeg, onderbrak hij Annet - die net middenin een sappige anekdote zat -
met de haastige woorden:
’Ann, ik moet opleggen want er staat iemand aan de voordeur’.
‘Twee seconden later ging de ringtune van de mobiel van Mark. Cor liet Annet
vallen als een baksteen voor de belofte van een wildvreemd contact. Betrapt
verbrak Cor meteen de verbinding toen hij doorkreeg dat hij zijn zwager – en
geen sensueel anoniempje - aan de lijn kreeg. Verontwaardigd omdat hij gesnapt
was, liet Cor een week of twee niets van zich horen en pakte daarna de draad
weer op met een air van ‘zand erover’. Annet was met stomheid geslagen. Voor
zoiets offerde zij dan consequent haar privacy en kwaliteitstijd met haar
kinderen op. Ook liet Cor bijvoorbeeld met gemak een uur lang de telefoon bijna
onophoudelijk overgaan. Of hij belde met tussenpozen. Dan had ze Cor net
gesproken en dan ging de telefoon na 10 minuten weer. In het begin nam ze met
een gerust hart de hoorn van de haak. Haar vaste huistelefoon had geen
nummermelding, maar de familiezeverleut had ze zojuist nog afgewerkt;
‘Met Cor”, klonk dan aan de andere kant van de lijn.
Annet voelde de wanhoop op haar stembanden slaan. Soms viel het mee en was het
Mark die de stem van Cor exact kon imiteren. Nou ja; Mark kon met eenzelfde
timbre een telefoongesprek aanheffen;
’Met Cor’, zei Mark met overtuiging en liet vervolgens een pauze vallen die hem
verried en daarmee hield de overeenkomst tussen beide stemmen wel op.
Hoe dan ook schrok Annet zich telkens het leplazarus en viel er vaker niet dan
wel veel te lachen. Ze dacht een remedie tegen die onophoudelijke belterreur
gevonden te hebben door Cor alsnog te woord te staan door weliswaar de hoorn
van de haak te nemen, maar dan vlak voordat ze haar kinderen van de basisschool
moest halen. Zo hoopte ze overtuigend - met een eerlijke reden - het gesprek
met Cor kort te kunnen houden.
‘Hoi, met Cor’
‘Hoi’, zuchtte Annet.
‘Nog nieuws?’
‘Hey Cor, moet je luisteren, ik moet de kinderen van school halen.’
‘Ja, ja ik hoor het al, je hebt weer geen tijd.’
‘Nee, dat klopt; ik heb kinderen Cor.’
‘Ga jij lekker voor je kindjes zorgen meisje’. Hoe is het trouwens met mijn
neefje en nichtje? Is die ene nog dyslectisch?’
‘Nee, die ene is niet dyslectisch. Nooit geweest ook. Je weet dat ik niet in
dyslectie geloof’, sputterde Annet met ingehouden kwaadheid tegen.
‘Weet je wat het is?’
‘Cor, ik ga opleggen goed?’
‘Dat heeft te maken met het leesonderwijs. Iedere keer worden die richtlijnen
weer veranderd. Dat is bijna niet te doen voor die leerkrachten. Ik ben blij
dat ik nooit voor de klas beland ben, jongen.’
‘Toen ik net keek was ik nog een meisje.’
‘Jij bent mijn zus en dus geslachtloos.’
‘Haha, nou, we bellen. Goed?’
‘Zeg schrijf jij nog weleens?’
‘Als ik tijd heb en die heb ik niet als jij mij constant belt’.
‘Ja, dat snap ik ook wel.’
‘Nou dan!”
‘Ja maar ik heb wel een hoop verhalen voor jou van de straat. Daar moet je eens
over schijven. Over mijn straatwerk.’
‘Oh, daar begin ik dan mee nadat ik de kinderen van school heb gehaald, het
avondeten op tafel heb gezet, de lunchpakketjes voor morgen heb klaargemaakt
voor alle gezinsleden...’
‘Wat ik nog vragen wou.’
Cor viel Annet ijskoud in de rede:
‘Ja?’
‘Heeft Mark nog een oude pc staan?’
‘Dat weet ik niet Cor, dat moet je aan Mark vragen.’
‘Ja, hij moet wel werken, want anders heb ik er niks aan.’
‘Ja dat weet ik dus niet Cor.’
‘Ja, ik wil er wel voor betalen, anders.’
‘Da’s goed, nou houdoe’.
‘Hey, maar Ann, kan hij die pc anders ook installeren, want die moderne
techniek van tegenwoordig; daar kan dit baasje niet mee uit de voeten.’
‘Dat weet ik niet Cor, dat moet je aan Mark vragen.’
‘Hij hoeft het niet voor niks te doen?’
‘Houdoe Cor’.
Een uur later hing hij weer aan de telefoon. Dan had hij iets op de radio
gehoord, of hij maakte zich zorgen over de opwarming van de aarde, of hij kende
een mop, of hij vroeg om afgedankte kleren van Mark, of hij wilde weten of
Annet nog zwarte pumps – met naaldhakken - had liggen – maatje 36 -. Annet vond
ze voor hem op een rommelmarkt voor 50 eurocent. Over het bestaan van ene Karin
repte hij nooit. Des te meer over zijn exen; over Beppie en zijn tweede
ex-vrouw Mimi.
Met Mimi was Cor amper twee jaar getrouwd geweest. Hij leerde haar kennen na
zijn verblijf in het revalidatiecentrum. Zijn toenmalige vriendin – bij
rijdster Ali, die zich door de frontale botsing nooit meer normaal zou kunnen
voortbewegen – en Cor hadden elkaar niets meer te verwijten. Over het ongeluk
zelf praatte Cor nooit, maar de chronische naweeën stonden voor altijd op zijn
lijf geschreven. Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht en Cor was na
de aanrijding uit de auto geslingerd en met zijn gezicht naar beneden met een
noodgang over het asfalt geschuurd. Zijn neus was verpulverd. Nou kunnen
plastisch chirurgen veel tegenwoordig, maar geen wonderen verrichten. Verder
had Cor zo ongeveer alles gebroken wat een levend mens maar kan breken. Soepel
bewegen bleef na revalidatie en permanente medicatie ondoenlijk. Je zou Cor
geen 36 hebben gegeven na zijn herstel. Eerder 60. Ook voor de rest van zijn
leven bleef Cor met zijn krakkemikkige voorkomen de suggestie wekken dat hij
zo’n 25 jaar ouder was dan zijn eigenlijke leeftijd. Desondanks bleven de
vrouwen om hem heen zwermen als vliegen om een strooppot. Kennelijk heeft
aantrekkingskracht weinig tot niets met een perfect uiterlijk te maken. Wel met
lichamelijke verzorging. Tot vlak voor zijn overlijden bleef Cor altijd tot in
de puntjes verzorgd; vlot gekapt, bruin zonnebank verbrand, stevig geurend naar
dure after shave en met spiksplinternieuwe knal witte neptanden die hij ook nog
aan het ongeluk had overgehouden. Cor bleef hoe dan ook het mannetje, hoe diep
hij ook gezonken was in de liters alcohol per dag.
‘Als je nou eens begint met thuis een ’pilsje’ te pakken in plaats van in het
Wapen’, stelde Mimi voor.
In het jaar voor hun korte huwelijk kwamen Mimi en Cor regelmatig bij Annet en
Mark op bezoek. Maar dankzij Mimi niet meer onaangekondigd en ook niet
halverwege verstoord door het vertrek van Cor, die daardoor in het begin met
zijn ziel onder de arm door de huiskamer van Annet en Mark liep te ijsberen.
Mimi won, want je kon niet om haar heen met haar doelmatige inslag en
hartelijke inborst. Door haar gemoedelijke toedoen was Cor, wat Annet betreft,
ook weer welkom en uit gastvrijheid haalde Mark al snel wekelijks bier speciaal
voor hem in huis. Dan had je aan 4 megakratten net genoeg.
‘Samen uit, samen thuis’, knipoogde Mimi, terwijl ze zich breeduit installeerde
op de driezitsbank.
Cor plantte zich in het hoekje naast Mimi, die in de loop van de relatie
zichtbaar in gewicht toenam. Mimi dirigeerde de conversatie en naarmate de lege
Grolschflesjes op het aanrecht in de keuken opliepen, werd Cor weliswaar niet
minder zwijgzaam, maar zijn aanwezigheid werkte gezapiger. Annet op haar beurt
zat haar tijd uit, want de slepende teneur van de oppervlakkige conversatie
strookte niet met haar wervelende kijk op de wereld. Er viel nog zoveel te
doen, maar in plaats daarvan zakte ze adynamisch achterover in haar fauteuil,
masseerde een zwangere buik en dagdroomde over haar eerste kindje. Mimi leefde
min of meer met Annet mee, want zij had een dochter – Rosalita - van twintig en
die was ook zwanger.
‘Ha, een stiefnicht’, zei Annet flegmatisch.
‘Ja, en zwanger van mijn vierde kleinkind’, smaalde Mimi.
‘Mooie oma’, hoonde Cor.
‘Ben jij ook zwanger?’, vroeg Mark blij aan Mimi. Hij doelde op haar dikke
buik.
‘Nee,’ riep Mimi quasi geschrokken uit; ‘Toen ik de Rooie leerde kennen had ik
nog een mooi lijntje, ja. Maar ja, de Prednison he!’
‘Pardon?!’
Annet rechtte haar rug en omarmde haar ballonbuik.
‘Ja,’vervolgde Mimi onverstoord; ‘Er is iets niet goed met m’n eierstokken. Ik
heb 1 dochter uit m’n eerste huwelijk en daar laat ik het bij. Ik ben nou begin
veertig en ik wil geen kinderen meer. Ik zit er hard over te denken om mijn
eierstokken operatief te laten verwijderen.’
‘Te veel informatie’, mijmerde Annet en ze zag aan de afkerige uitdrukking op
het gezicht van Cor dat hij haar onuitgesproken gedachten deelde.
‘Heb jij 4 kleinkinderen van 1 dochter van 20?’ vroeg Mark die bekend stond om
zijn analytische vermogen.
‘Nog effe drie’, wist Cor met de nadruk op effe.
Hij lonkte naar Annet, terwijl hij zijn lege bierflesje aan de hals tussen duim
en wijsvinger liet bungelen. Voor haar het teken om naar de keuken te waggelen
en het lege flesje te vervangen voor een vol.
‘Ja en nee, want ons Rosalita is lesbisch. Maar biologisch krijgt ze nu haar
derde kind. Mijn schoondochter heeft ook een kind.'
‘Moet kunnen’, vond Mark ontnuchterd.
‘De Rooie en ik willen getrouwd zijn voordat het vierde kleinkind er is’.
‘Moet kunnen’, herhaalde Annet, terwijl ze een sierkussen in de holte achter
haar onderrug propte.
‘En ik moet zekerheid hebben op het werk’, zei Cor nadat hij een flinke slok
uit zijn bierflesje had genomen en met een oprisping een boer onderdrukte.
‘We trouwen ook als je ontslagen wordt’, pruilde Mimi met overtuiging.
‘Is je dochter, uh, Rosalita ook getrouwd?’, vroeg Annet welwillend.
‘Nee, eerst ik’, glunderde Mimi.
‘Rosalita moet van haar vader – mijn ex - leren om met geld om te gaan. Daarna
betalen hij en ik haar huwelijk. Ik geef haar dus ook geen contanten meer. Als
ze bij me komt en het geld is op; dan gaan we samen boodschappen doen op mijn
kosten. Dat hoeft ze dan ook nooit terug te betalen. Maar contant geld, nee,
dat geef ik haar niet meer.’
’Dus ze gaat trouwen met een vrouw?’, recapituleerde Mark
met opgetrokken wenkbrauwen.
‘Of met een man, we horen het wel, want mevrouw is bi’, antwoordde Cor droog.
Hij nam nog een slok en staarde neerslachtig voor zich uit.
‘Dat is heel normaal hoor’, bitste Mimi belerend; waarna ze mismoedig haar vol
geblazen wangen leegde en met haar ogen rolde.
Annet onderdrukte de behoefte om te grinniken en Mark besloot voor de lieve
vrede om de conversatie een andere wending te geven:
‘Gaan er ontslagen vallen bij jou op het werk?’
‘Hoe weet jij dat nou?’, vroeg Cor verbaasd.
‘Je zegt net dat je zekerheid op je werk moet hebben voordat je wilt gaan
trouwen’.
Annet werd ongeduldig.
‘O, maar ik krijg wel een oprotpremie’.
‘Hij heeft een
nieuwe baas; een vrouw’.
Mimi knikte grimmig met haar hoofd teneinde de ernst van de situatie kracht bij
te zetten.
‘Dat heeft er niets mee te maken Mimi’, zei Cor met ingehouden ergernis.
‘Nou, dat kan wel, maar van m’n vent blijft ze af, kapsoneswijf.’
Met de kin op de borst bestudeerde Cor het motief op de vloerbedekking tussen
zijn knieën. Duidelijk een geval van plaatsvervangende schaamte.
‘Dat heb ik trouwens ook recht in haar gezicht gezegd; op de nieuwjaarsborrel
laatst. Ze wist niet waar ze kijken moest, de dikke foep’, vervolgde Mimi
zelfvoldaan.
Annet zei niets, ze wist wel beter, maar ze dacht opstandig:
‘Dus een twintigjarige, biseksuele dochter die vier kinderen heeft en van plan
is te gaan trouwen met Joost mag weten wie, kan wel, maar een vrouwelijke baas
voor Cor dat kan niet?’
‘Dat heeft er niets mee te maken Mimi, herhaalde Cor.
‘Ik ken haar toch, ik heb bij haar gewerkt.’
Om haar verontwaardiging kracht bij te zetten verhief Mimi haar zwaarlijvigheid
en reikte naar haar Moezeltje. Automatisch drukte Annet het glas in haar
uitgestrekte hand en vroeg plichtmatig;
‘Wat deed je voor werk?’
‘Nou ben ik conciërge op een basisschool, maar in die tijd poetste ik. Ook bij
haar. Nou er viel niks te poetsen. Steriel was het daar. Het leek wel een
ziekenhuis. Dus ik lekker de Story lezen en een wijntje erbij. Af en toe effe
onder de afzuigkap een sigaretje roken. En dan kwam madam thuis van haar werk
en dan zei ze; ‘Ow Mimi wat heb je mooi gepoetst.’ Wat een stomme koe. Ik zou
het in haar plaats wel geweten hebben!’
Er viel een stilte waarin Mark leeg voor zich uit bleef staren en Annet
heimelijk bij zichzelf te rade ging:
‘Liever zelf de hele dag in touw dan een onbetrouwbare poetsvrouw’, filosofeerde
ze.
Cor negeerde Mimi ook en vervolgde op de vraag over de crisis op zijn werk met
een van ironie druipende ondertoon:
‘Ik kan kiezen tussen een kantoorbaan of een bak geld’
‘Hij neemt het geld voor onze bruiloft’, antwoordde Mimi, die zich van geen dilemma
bewust was.
‘Hoezo?’
Annet begreep niet veel van Cor, maar wel dat het randgroepjongerenwerk de
enige stabiele factor in zijn leven was.
‘Ja, ik word er natuurlijk ook niet jonger op’, suste Cor, terwijl hij een
shaggie draaide.
‘En ik ben gedotterd laatst, dus ik moet waarschijnlijk sowieso kantoorwerk
gaan doen’
Net als iedereen was Annet er van overtuigd geweest dat Cor tegen een burn-out
aanzat met zijn gehyperventileer maanden aan een stuk. Bleek hij achteraf toch
verdichtingen in de bloedbanen naar zijn hart te hebben. Cor werd gedotterd en
sindsdien slikte hij nog meer bloedverdunners, pijnstillers en andere zware
medicijnen dan voorheen..
‘Je neemt die zak met geld’, drong Mimi nog maar eens aan.
‘Een gouden handdruk?’, vroeg Mark ongelovig.
‘Bij de overheid?’
Cor frisbiede zijn shagbuil richting Annet die van pure vertwijfeling en
verveling - ondanks haar zwangerschap – een sigaret fabriceerde, aanstak en
rookte.
‘Een schijntje. Ik hoop eigenlijk dat ik volledig afgekeurd word binnenkort.’
‘Waarom zou je niet arbeidsongeschikt verklaard kunnen worden’, vond Annet, die
na al die jaren, bij elk wederzien, nog steeds door het met slepende pijn
vertrokken gezicht van Cor geraakt werd.
‘Je wordt niet zomaar afgekeurd’, zei Mimi. Kennelijk een expert.
‘Zomaar’, herhaalde Annet veelbetekenend. Ze liet de nicotine naar haar hoofd
stijgen en kwam in een ontspannen roes.
‘Ik ga in elk geval geen kantoorwerk doen.’
Cor plukte een stukje shag van het puntje van zijn tong.
‘Trouwens, voor het straatwerk dat ik eerst deed zijn al twee goedkopere
geitenwollen sokken rechtstreeks van de sociale academie aangenomen.”
Er viel een ondefinieerbare stilte, totdat Cor zijn overdenkingen weer hardop
hervatte.
‘En die twee groentjes worden ín de toekomst samen uitbetaald van ieder iets
minder dan de helft van het totaal van mijn huidige inkomen.’
Hij vond de hele situatie hoorbaar belachelijk;
‘Ieder iets minder dan de helft van het totaal van mijn huidige inkomen’.
‘Dat zei je net ookal’, zei Annet;
‘Lekker salaris heeft zo’n randgroepjongerenwerker’.
‘Vroeger wel en nu niet meer.
Cor stond zelf maar op om een vers pilsje te gaan halen. Vanuit de keuken riep
hij:
‘En dan nog hebben ze bij de overheid maandelijks een extraatje van mijn
salaris over.’
‘Dus je bent geen randgroepjongerenwerker meer!’, riep Mark naar Cor in de
keuken; terwijl hij een bedenkelijk blik met Annet wisselde
Mimi zag het veelzeggende oogcontact en illustreerde bevestigend:
‘Leuke vrouw toch die baas van hem?’
Cor voegde zich, met het zoveelste pilsje die dag, weer bij het drietal. Hij
leek in een raadselachtige schulp gekropen en zei nogmaals;
‘Dat heeft er niets mee te maken, Mimi’
Na de geboorte van haar eerste kind was Annet in een wip zwanger van de tweede.
Mimi en Cor gaven een tweedehands babybox cadeau. Annet voelde zich bezwaard,
want Rosalita – de lesbische, twintigjarige dochter van Mimi – was bedlegerig
gebleven na de geboorte van haar derde kind vanwege bekkeninstabiliteit en
daardoor niet alleen zorgafhankelijk, maar ook nog eens armlastig. Na hun
aandoenlijk optimistische trouwfestijn hadden Mimi en Cor dan ook besloten om
de bijbehorende huwelijksreis naar Lloret de mar af te gelasten. Want van
uitstel komt toch maar afstel. Gelukkig floreerde Mimi in de rol van
opper-oppas-oma in tegenstelling tot Cor die dankzij de bijkomende
stief-opa-positie zijn kans schoon zag en als vanouds maakte dat hij wegkwam
van huis en haard. Het huwelijk van stiefdochter Rosalita - dat door haar
ouders bekostigd zou worden - werd door geldgebrek op de lange baan geschoven;
maar ook omdat in die periode de eierstokken van Mimi - de opper-oppas-oma -
operatief verwijderd moesten worden. Voordeel was dan weer wel dat Mimi na haar
verblijf in het ziekenhuis meteen in de ziektewet terecht kwam en vanaf dat
moment dus alle tijd had om op haar kleinkinderen te passen. Dat scheelde weer
een smak geld voor de crèche. Cor was inmiddels ook grotendeels afgekeurd en
hij kreeg het op z’n heupen van de kneuterige huiselijkheid en de competitieve
invulling die Mimi aan het begrip ‘ziekzijn’ had gegeven. Wie is het meest
arbeidsongeschikt en op welke wijze kunnen wij zoveel en lang mogelijk van onze
uitkering profiteren? Alsof dat allemaal nog niet ellendig genoeg was, werd bij
Cor een ernstig hartfalen ontdekt. Hij moest een open hart operatie ondergaan
die tien uur duurde en die hem zeven bypasses en een humeur om op te schieten
opleverde. Pas na maanden van voorzichtig herstel werd Cor weer een beetje de
oude. Ook wat zijn alcohol en nicotine consumptie betrof. Op het moment waarop
Annet in het ziekenhuis lag te bevallen van haar tweede kind vroeg Mimi de
scheiding met Cor aan. Op de ochtend na haar spoedkeizersnee belde Cor als
eerste zijn kleine zusje op. Een verpleegster overhandigde haar de hoorn, want
Annet was nog niet bijster mobiel na de volledige narcose van amper 10 uur
geleden. Annet verwachtte de stem van Mark, of van moeder;
‘Met Cor.’
‘Ik kan dat nu niet’, dacht Annet paniekerig. Ze voelde tranen opwellen.
‘Hoe is ‘t?’
‘Ik ben bevallen’, piepte Annet.
Haar stem kraste. Vijf minuten geleden had ze voor het eerst sinds haar
bevalling weer een paar slokjes water mogen drinken. De hele nacht had ze droog
gelegen. Af en toe deed ze hazenslaapjes overspoeld door fata morganas over
lange, uitputtende, hete woestijnwandelingen met aan het einde een heldere,
diepblauwe vijver. In het centrum stroomde een klaterende ijsfontein. Ze
knielde in de mistige, walmende vrieskou en vouwde haar bezwete handen tot een
kommetje dat ze in het verkoelende water doopte. Haar handen stroomden over. Ze
tuitte haar lippen en schrok wakker in haar ziekenhuisbed. Blindelings vond ze
de zoemer en smeekte met een mond zo droog als schuurpapier om water. Kuchen of
haar keel schrapen ging ook al niet:
‘Buik vasthouden als je hoesten moet’, raadde een stem uit de donkere zaal haar
aan.
Want er was die avond in haar onderbuik gesneden om haar te verlossen van een
babietje in ademnood. Ze had verse hechtingen – in een jaap van minstens 15
centimeter - net onder de bikinilijn.
‘Let maar niet op mij, ik draag badpakken’, had ze nog gekscherend geroepen
vlak voordat ze onder zeil en het mes ging.
En nou had ze niets meer te missen en kon ze amper bewegen en eventjes ook niet
hoesten of nauwelijks tot niet drinken. Leve de gezonde jongen, veilig aan de
bedrading in de couveuse en moeder Annet; stijf als een plank, plat op haar rug
in een ziekenhuisbed. Stervend van de dorst. De nachtzuster depte een washandje
in water en wrong het uit op haar uitgestoken tong. Na de wisseling van de
wacht, bracht een vreemde dienstdoende zuster met een zuinig mondje na lang
zeuren een kopje water.
‘Rustig aan he!’.
Ingetogen en braaf nipte Annet, haar onlesbare dorst ten spijt, van het
felbegeerde vocht.
‘Mimi wil scheiden!:
‘Het is een jongen. Hij is wel een maand te vroeg, maar toch helemaal goed met
alles erop en eraan.’
‘Nou proficiat, dus ik ben weer oom.”
Met het puntje van haar tong ving Annet een zilte, bloedhete traan in haar
mondhoek op. Haar ogen vormden de brandhaard.
‘Heeft Mimi jou al gebeld?’
‘Ik geloof dat het zeven uur in de ochtend is. Straks word ik naar hem toe
gereden. Dan kan ik hem weer zien. Net als vannacht.’
‘Ze heeft alweer een ander he. Ik ken hem. De viezerik. Hij kan zogenaamd zo
goed luisteren. Ze wilde praten over haar eierstokken. Ik luisterde niet naar
haar eierstokken. Kun je het geloven, Annet? Dan heb je net een open hart
operatie achter de rug en dan pakt mevrouw haar biezen omdat ik niet met haar
over haar eierstokken wil praten.’
‘Hij ligt wel in de couveuse, maar dat is normaal. Elk babietje dat met de
keizersnee op de wereld komt moet even in de couveuse. Uit voorzorg.’
Annet liet de hoorn op haar borst zakken en begon onbedaarlijk te huilen. Een
verpleegster nam de hoorn van haar over en sprak:
‘Hallo? Ja, dag meneer. Wat zegt u? Een hormonencrisis. Ja, haha; zoiets ja.
Weet u wat, mevrouw belt u straks terug!’
Annet schudde heftig van nee. Ze liet haar tranen de vrije loop. Er was geen
houden meer aan en ze drukte haar hoofdkussen als schokdemper tegen haar
gehavende onderbuik met verse hechtingen die hevig protesteerden tegen de
overbelasting van de onstuimige huilbui.
‘Het is m’n broer maar’, gierde ze met snikkende uithalen.
De verpleegster bleef Annet emotieloos aanstaren, terwijl ze de telefoon aan
haar oor hield. Ze luisterde ingespannen en herhaalde braaf de instructies die
Cor kennelijk doodleuk aan de andere kant van de lijn gedetailleerd door zat te
geven:
‘O, alleen als ze iets van Mimi gehoord heeft. Ja, nee, dat is duidelijk; dan
zal ik dat zo aan haar doorgeven meneer. Dag meneer’.
Voordat de verpleegster de verbinding verbrak riep Annet met een huilerige,
schorre stem Cor nog na:
‘Ik heb een zoon en hij heet Rutger!’
‘Zie je Mimi nog weleens? Of Ali, of Beppie?’, vroeg ze niet lang geleden aan
Cor.
Cor hing tegenwoordig elke dag aan de telefoon. Annet hoopte dat hij na herstel
van zijn zoveelste hernia wel weer wat gas zou terugnemen. Hij stond op de
wachtlijst voor opname in het ziekenhuis en dus doorstond Annet zijn
overbekende heldenverhalen, slappe humor, maar ook kommer en kwel in de ijdele
hoop dat Cor na een rugoperatie zou opknappen en natuurlijk een nieuwe liefde
zou versieren.
‘Ik weet het niet. Jullie lopen elkaar nogal eens mis als jij hier op bezoek
komt, maar ik zie hem elke dag wel even’, zuchtte moeder.
‘Hij ziet er vreselijk uit. Dan komt hij hier binnenstrompelen; rusteloos;
slecht ter been. Meestal komt hij koffie drinken en wat roken. We maken samen
de kruiswoordpuzzel in de krant. Elke dag. Ik zie hem naar adem snakken en hij
kan amper rechtop zitten van de pijn. Nou heeft hij weer wat nieuws; staar. Dus
moet hij binnenkort ook aan zijn ogen geholpen worden. En dan heeft hij vaak
ook nog een humeur waarmee hij in vijf minuten je hele dag kan verpesten.’
Annet had geen commentaar;
‘En bij de huisarts – Scherfhout weet je wel - loopt hij de deur plat. Hij
denkt steeds dat er meer aan de hand is dan alleen die hernia. Nou bleken
laatst zijn bloedverdunners de maagwand weer aangetast te hebben. Hup, weer een
doos pillen erbij. Hij heeft een complete apotheek op zijn buffetkast staan.’
‘Mam je bent 78 jaar; Cor is een man van 56; je kunt niet de hele dag met hem
bezig zijn.’
‘En op zondag is hij helemaal niet te genieten; want dan gaat het Wapen – zijn
stamkroeg – pas om 4 uur ‘s middags open. Nou ja, hij is en blijft m’n zoon’.
‘Dat weet ik wel. En ik kan me ook voorstellen dat de situatie moeilijk voor je
is, zeker als ik aan mijn eigen kinderen denk, maar sinds pap is overleden
wordt het ook eens tijd om aan jezelf te denken!’
Na al die jaren van familieperikelen kon Annet niet eens met zekerheid van
zichzelf aannemen dat ze moeder troostte uit medeleven. Misschien was de limiet
van haar inlevingsvermogen bereikt en was ze gewoonweg niet in staat om zich
langer in haar broer verdiepen. Mogelijk liet ze zich steeds weer ringeloren
uit gewoonte. Waarschijnlijk suste Annet haar moeder uit een combinatie van
alledrie de redenen, want Cor was overduidelijk niet meer te helpen.
‘Ali spreek ik nog weleens. Ze woont nu in een aanleunwoning in haar
geboorteplaats. In de buurt van haar kinderen en kleinkinderen.’
‘Kan ze nog een beetje uit de voeten?’
‘Nou ja, ze zit grotendeels in een rolstoel’
‘Loopt ze helemaal niet meer?’
‘Jawel, kleine stukjes.’
Gevoelsmatig botste Annet bijna letterlijk tegen de figuurlijk opgebouwde muur
rond het auto-ongeluk van Cor en Ali -van jaren terug – op.
‘Heftig.’
‘En Beppie zie ik nooit meer. Maar een paar jaar geleden hoorde ik van een
gemeenschappelijke kennis dat ze krap bij kas zat. Boloogje brengt niet genoeg
brood op de plank en zijn handjes zitten los.’
‘Is dat haar pooier?’
‘Wie?’
‘Boloogje’.
‘Boloogje is haar tweede man’, verbeterde Cor op een bestraffend toontje.’
‘Nou het had anders best gekund’, protesteerde Annet.
‘Ze had niet eens geld voor een winterjas.’
‘Hoe weet jij dat nou?’
‘Van een gemeenschappelijke vriendin.’
‘Was het zo erg? Want bij het Goed kost een winterjas nog geen tientje!
‘Luister nou! Dus toen Bep 50 werd heb ik met haar verjaardag 200 euro in een
blanco enveloppe gedaan en in haar brievenbus gestopt. De gemeenschappelijke
kennis moest vertellen dat het geld van een geheime vriend was en dat Beppie
zich niet opgelaten hoefde te voelen.’
‘En heeft ze een jas kunnen vinden voor dat geld?’
Cor miste de cynische ondertoon. Annet had nog nooit in haar leven 200 euro
voor een jas betaald.
‘Nee, twee dagen later vond ik die enveloppe met 200 euro erin terug in mijn
brievenbus met een briefje erbij. Weet je wat erop stond?’
‘Mag het ook wat meer zijn?’, vroeg Annet liefjes.
‘Nee, er stond; Ik hoef geen barmhartigheid van jou.’
‘’Nou, dan niet.’
‘Nee, dan niet’.
‘Nee, daarom’
‘En zie je Mimi dan tenminste nog weleens?’
‘Mimi stalkt mij. Ik denk dat ze uitgepraat is over haar eierstokken. Ik kom
haar overal tegen. Op de dinsdagmarkt, bij de Aldi en bij het Wapen.’
‘Jij maakt tenminste nog wat mee’, spotte Annet.
‘Dan gaat mijn mobiel en dan zie ik in het schermpje aan de nummermelding al
dat zij het is en dan hoor ik ‘Nine Million Bycycles’. Ken je die hit? Van Katie
dinges.’
‘Katie Melua’.
‘Lekker belangrijk!’
Maar Annet kreeg een brok in haar keel en op dat moment herinnerde ze zich weer
dat Mark verteld had dat hij Mimi ook eens tegen het lijf was gelopen toen hij
toevallig bij de Aldi in zijn geboortestad een paar boodschappen deed.
‘Ik herkende haar eerst niet, want ze was nog maar een derde van haar
oorspronkelijke zelf. Ik liep haar bijna omver. Zo mager.’
‘Weer slank dus en hoe gaat het verder met haar?’, vroeg Annet.
‘Goed, ze is hertrouwd, maar ze vond het vervelend dat wij zo koud uit elkaar
gegaan zijn. Dat we elkaar sinds de breuk en de geboorte van Rutger nooit meer
gesproken of gezien hebben. En Mimi beweerde dat ze erg veel moeite had met de
scheiding en eigenlijk nog steeds het meeste om Cor geeft. Ach ja de mensen
zeggen zoveel.’
“Ik geloof haar wel’, antwoordde Annet naar waarheid.
‘En ze begon over een brief of zo, van Cor, die ze nooit had moeten lezen. Weet
jij daar iets van?’
Vaag daagde bij Annet een verhaal over een afscheidsbriefbrief die Cor vlak
voor zijn open hart operatie bij Mimi in bewaring had gegeven.
‘Ik mag die brief alleen maar lezen als hij komt te overlijden en ik houd me
natuurlijk aan die afspraak’, bezwoer Mimi vlak voor de operatie van Cor nog
met haar hand op haar eigen – kerngezonde – hart.
Annet was getuige.
‘Je doet je best maar’, vond haar alter ego.
Annet wilde van geen afscheidsbrief weten. Lang geleden had ze zich wezenlijk
afgestoten van de buitenwacht. Haar cocon van intimiteiten werd omhuld door een
ondoordringbare buitenlaag voor Cor en de zijnen.
‘Dat was een afscheidsbrief van Cor!’, legde ze uit aan Mark.
‘Vanaf dat moment ging het bergafwaarts met hun huwelijk beweerde Mimi’.
De gezichtsuitdrukking van Mark was een groot vraagteken.
‘Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Cor dacht serieus dat hij die open
hartoperatie niet zou overleven, dus die afscheidsbrief zal wel geen
stichtelijk epistel geweest zijn’..
Nu zag Mark ook in waar Annet op doelde:
‘Met allerlei onappetijtelijke onthullingen natuurlijk’.
‘De zondeval en de biecht daar wilde Cor niet meer op aangesproken worden na de
vergiffenis in de vorm van een geslaagde operatie.’
‘Begrijpelijk’
‘Dus Mimi zou weleens gelijk kunnen hebben’, vond Annet, maar Mark besloot;.
‘Niet als dat alles was en dat is jammer, want ik vond het een veelbelovend
stel’.
Dat vond Annet ook en daarom zei ze tegen Cor over Mimi en het liedje van Katie
Melua:
’There are nine million bycycles in Beijing, maar Mimi is je kennelijk nog
steeds niet vergeten’
‘Minstens’, lachte Cor die geen krimp gaf. Laat staan een teken van inzicht:
‘Ik zeg maar zo; geen hand vol maar een land vol.’
Cor werd niet aan zijn rug geopereerd, maar hij belandde wel langdurig in het
ziekenhuis.
‘Waarom opereren ze hem niet?’ vroeg Annet aan Luuk, die moeder elke dag naar
zijn oudste broer in het ziekenhuis
begeleidde.
‘Je hebt hem lang niet gezien Annet’, somberde Luuk.
‘Wel gesproken aan de telefoon’.
‘Ja, wie niet? Hij valt iedereen lastig met zijn mobiel.’
‘Ik ben niet iedereen, maar ziet Cor er zo slecht uit dan?’
‘Een zombie, Pietje de Dood, Pierlala.’
‘Hoor wie het zegt; lugubere Luuk’.
‘Ik ben tenminste niet ondervoed en uitgedroogd’.
‘Wat beweer je nou allemaal Luuk?’
‘Ik beweer niks, ik weet alleen wat de verpleging vertelde over de uitkomst van
de intake voor zijn hernia-operatie.’
‘Wat denk jij dan?’
‘Dat hij te zwak is om geopereerd te worden. Maar hij kan ook niet terug naar
huis, want daar eet hij dus kennelijk niet.’
‘En drinken?’
Domme vraag van Annet met een dom antwoord van Luuk:
‘Ja, dat doet hij dus thuis wel degelijk.’
‘Hoe kan een alcoholist uitgedroogd zijn?’
‘Misschien omdat water geen alcohol is en vice versa?’
Hoe dan ook werd bij Cor al redelijk snel na opname een ernstige vorm van
kanker vastgesteld. Een gezwel ter grootte van een bloemkool tussen zijn
longen. Voordat hij überhaupt aan een chemotherapie kon beginnen moest hij
eerst ruim 3 weken aansterken in het ziekenhuis. Daarna zou hij nog eens
minimaal 4 maal een periode van 5 dagen moeten worden opgenomen voor bestraling
in combinatie met medicijnen in de hoop dat daarmee de kwaadaardige tumor
vernietigd zou kunnen worden. Voor zover bekend had Cor geen uitzaaiingen.
Annet wist niet wat te denken, voelen of zeggen. Absurd genoeg speelde in die
periode steeds de bekende uitspraak van de Amerikaanse oud-president F.D.
Roosevelt door haar hoofd:
‘We have nothing to fear, but fear itself’.
Alsof de angst in het hart geraakt was door het zwaard van Damocles en verdoofd
van de pijn lag te snakken naar de ontknoping; de opluchting; een verademing.
De afwezigheid van de telefoonterreur droeg de belofte van ‘achter de rug’ in
zich. Het voorgoed voorbij smaakte naar meer en Annet ademde in en uit en in en
uit en hapte naar zuurstof. Ze belde elke dag naar het ziekenhuis en sprak Cor
wanneer het haar uitkwam. Aan zijn stem viel op te maken dat hij langzaam maar
zeker uit een diep dal klom. Het timbre deed hoe langer hoe jeugdiger aan en na
drie weken sprak hij met een stem die Annet moest oproepen uit een ver
verleden. Het geluid deed denken aan een jongen van 18 en niet alleen vanwege
de klankkleur. De manier waarop de patiënt Cor de wereld benaderde was eerder
de houding van een jonge kerel dan van een vent van 56 die toch door de wol
geverfd was. Misschien was Cor nooit volwassen geworden. Mogelijk dat het
jarenlange alcoholmisbruik het bewustwordingsproces van Cor in zijn pubertijd
had vertraagd; waarna het op een gegeven moment volledig ondergedoken en
tenslotte gestagneerd was. Hij had z’n eigen hersens verzopen. Een voldongen
feit dat een paranormale gewaarwording van niet chronologische tijdsdimensies
opriep. Cor leefde allang niet meer in het hier en nu, maar hij hield een
uitstapje van zijn alcoholrijke wereld. Een louterende tussenstop bestaande uit
een ziekenhuisbed, drie maaltijden per dag en een mandarijntje als
tussendoortje. Aan de telefoon beschreef hij voor Annet hoe hij het oranje
bolletje ontdeed van z’n schilletje en partje voor partje tot zich nam. Daar
was niks mis mee; met zo’n mandarijntje. Soms snackte hij ook met een Jona Gold
of een Elstar die de zuster dan al voor hem in stukjes gesneden had. Nee, niet
geschild, vanwege het onontbeerlijke, vitaminerijke velletje van een appeltje.
De elektronische sigaret op het ziekenhuistafeltje werd in het kader van het
nieuwe, gezonde roken, door het verplegend personeel oogluikend toegestaan. De
aanspraak van medepatiënten, bezoekers en de verpleging maakte Cor op het
eerste oog en oor een optimistische, getapte gast. Alleen moeder en Luuk kregen
het vaak zwaar te verduren tijdens hun dagelijkse bezoekuren bij Cor. Hij wilde
naar huis en Annet kon wel raden waarom. Niet om zijn privacy te herwinnen
zoals moeder zich wel kon voorstellen, maar voor zijn beste vriend de alcohol.
Meester Pilsener. Het koude, gouden nat met de schuimkraag.
‘Blijf zitten waar je zit en verroer je niet!’
Totdat het moment aanbrak waarop Cor genoeg aangesterkt was om zijn eerste
chemokuur te ondergaan.
Annet hield haar hart vast, want Cor kon zich als een beest gedragen.
Letterlijk. Na zijn verblijf op de intensive care ruim twintig jaar geleden,
moest hij bijvoorbeeld vastgebonden worden op zijn ziekenhuisbed, omdat hij ’s
nachts in zijn slaap aan de wandel wilde gaan. Onmogelijk met gebroken botten
door heel je lichaam en dus donderde Cor bij de eerste poging onherroepelijk
uit zijn bed, waardoor hij nog een paar extra botten brak. De nachten erna lag
hij te grommen, vloeken en tieren over de riemen die hem aan zijn bed
vastgeklonken hielden. Als Annet in die dagen bij Cor op ziekenbezoek ging dan
kon ze aan het gedrag van de verpleegsters precies zien wie er dienst gedraaid
had die nacht. De betreffende dames laveerden in eerste instantie met een grote
boog om Cor in zijn bed heen. Maar Cor zou Cor niet zijn geweest als hij niet
precies de juiste subtiele formule wist toe te passen om de verpleegsters
langzaam maar zeker weer voor zich te winnen. En zijn verzoeningspogingen waren
nooit grootse gebaren of klinkende oneliners. Nee, hij volgde de getroffen
verpleegsters met die knalblauwe kijkers van hem en zodra een zuster per
ongeluk toch zijn blik ontmoette dan knipoogde hij. Het terloops aangereikte
kopje koffie accepteerde hij uitbundig met een brede glimlach en een simpel
‘dankjewel’, terwijl hij constant oogcontact bleef zoeken. Het verbaasde Annet
dat het nooit lang duurde voordat er gezwicht werd voor de charmes van Cor. Zij
zat erbij en zag de weerstand van de dames voor haar ogen smelten voor zijn
x-factor.
‘Ben je nog boos?’, smeekte hij schelms.
‘Ach nee’, placht het slachtoffer van 1 van die bedoelde reeks tomeloze
ziekenhuisnachten dan onbesmuikt te giechelen.
En ook na zijn open hart operatie was Cor erg agressief, ongedurig en
luidruchtig in het ziekenhuis. Opnieuw vertoonde hij ’s nachts gedrag dat het
daglicht niet kon verdragen. Annet distantieerde zich zoveel mogelijk van haar
oudste broer. Niet uit angst. Zijn excessieve ontladingen waren welbekend uit
haar jeugd en bij haar weten was hij nog nooit doelbewust persoonlijk geworden
of had hij uit het niets met zijn vuisten uitgehaald. Zijn gedrag weerspiegelde
veel meer een algehele onmacht en de getergde oerwoede van een gekooide
weerwolf. Hij gromde en liet zijn tanden zien. En hij vloekte binnensmonds met
een rollende R; de kaken op elkaar geklemd:
‘Godverrrdomme’.
De ogen spoten vuur en telkens als Annet ter ore kwam dat Cor zich weer
misdragen had, dan werd ze overvallen door plaatsvervangende schaamte. Dat nam
niet weg dat ook deze uitspattingen in zekere mate door de verpleging werden
gebagatelliseerd. Zij het al iets stroever en minder spontaan dan in de vorige
eeuw. De rek groeide kennelijk toch uit het begrip naar verloop van tijd. Ook
tijdens zijn langdurige verblijf in het ziekenhuis liet Cor weten dat hij
aanwezig was en dit keer niet alleen ’s nachts. Zijn stemmingswisselingen waren
inmiddels algemeen bekend en niet geliefd. Maar de mens Cor bleef betoveren en
Annet moet de eerste persoon die echt een grondige hekel aan hem had nog
tegenkomen. Nou ja, Beppie en Boloogje misschien. Na vijf dagen chemokuur
meldde Cor desondanks ijlings:
Morgen is de kuur voorbij en dan mag ik naar huis.’
Er was geen sprake van een herwonnen levenslust. Wel maakte Cor een opgeruimde
indruk. Hij was monter, bijna hyper en tegelijkertijd doodmoe. De kuur was hem
honderd procent meegevallen. Op een weeïge duizeligheid na die hem
hallucinerend deed brabbelen over lange, eenzame ritten in zijn ziekenhuisbed
door verlate, galmende, steriele gangen. Hij wist niet zeker of hij droomde of
dat hij reëel ingesnoerd een holle koker ingleed. Een kille tunnel met licht
aan het eind. Aanlokkelijk, gedimd natuurlicht dat hem absorbeerde en
gewichtloos maakte. Er klonk muziek. De echo van de vier jaargetijden van
Vivaldi. Hij rook lentebloemen;
‘Maar dat zal de wasverzachter van ons moeder in m’n pyjama wel geweest zijn.
Die gooit rustig 1 hele liter van die chemische troep bij een wasje. Ik zei nog
dat ze ook weleens effe aan het milieu mocht denken!’, ginnegapte hij aan de
telefoon met Annet die wel beter wist.
Bij bestraling heb je een neutraal gereinigd ziekenhuishes aan en geen
nostalgische pyjama die door een 78jarige mammie gewassen is.
‘Nou, ik ben in elk geval goed doorgelicht. Ach, zolang ik niet verlicht ben.’
‘Krijg je morfine mee naar huis?’
‘Ik krijg een compleet pretpakket aangeboden; dus ik zie wel’.
‘Krijg je nog steeds maaltijden via de escortservice?’
‘Jazekers, via Corrie. Ze is met pensioen en woont schuin tegenover me, maar ik
hoef haar prut niet meer. Kant en klaar maaltijden kan ik zelf wel bij meneer
Heijn kopen.’
‘Misschien moet je in het begin nog wel van haar diensten gebruik maken’,
stelde Annet voorzichtig voor.
‘Ach scheid toch uit man, dan krijg ik dat zweverige gezwam er gratis bij.
Corrie doet aan handoplegging en kaartlezen. Ik had haar laatst nog aan de
telefoon. Ze had mijn herstel in een glazen bol gezien. En gij geleuft da. Ik
zei ook al; ‘Had je mijn kanker dan ook niet effe kunnen voorspellen? Dan had
deze jongen nou geen tumor ter grootte van een bloemkool voor z’n kiezen
gehad!’ En waarom verschijnt de winnende cijfercombinatie van het lot uit de
staatsloterij niet effe in haar glazen bol? De zevertrees; ze was leuker toen
ze nog gewoon hoer was.’
Cor nam een adem- en kreunpauze en vervolgde;
‘En dan sluipt ze weer bij mij door de achterdeur met een brief van de
belastingdienst, of van de ziekenkostenverzekeraar of van de UWV. Alles weet ze
beter, maar een formuliertje invullen no way. Ik moet ook altijd voor haar
bellen en dan wil ze weer dat ik een protestbrief schrijf. En nooit luisteren,
precies doen waar ze zelf zin in heeft. Gewoon op vakantie gaan, terwijl ik net
met pijn en moeite een uitkering voor haar losgeleuterd heb. Of dan is het
bingo met die knipperlicht relatie met die mafketel van haar en dan zit ze hier
weer op de bank te janken. En ik maar Kleenex aandragen en elke keer die jammerverhalen
aanhoren. ‘Dat had je toch kunnen voorspellen met die glazen bol van je?’, zeg
ik dan. Dan komt ze bij mij kaartleggen, omdat ze niet alleen thuis kan zijn.
En dat alles in ruil voor een kant en klaar maaltijd uit de supermarkt. Van
drie euro. Het sibbedeeske.’
Of Cor nog een overlevingskans gehad zou hebben als hij tussen de
chemotherapiesessies door niet naar huis zou zijn gegaan?
‘Waar kun je een volwassen man toe verplichten?’, peinst moeder hardop voor
zich uit. Ze zit kaarsrecht in een easy chair in de familiekamer van het
crematorium. In de gang achter de gesloten dubbele deuren klinkt geroezemoes
van begrafenisgasten.
‘Toch nog druk’.
Moeder kijkt verstrooid om zich heen zonder te zien. Haar leeftijdsgetrouwe,
ranke handen plukken aan een zakdoekbolletje bovenop een lederen schoudertas
die als een plunjebaal op haar schoot staat. Haar elegante zwarte lakpumps
steken glimmend af tegen een stemmig, dieprood tapijt. Ze lijkt te leven in de
clichématige roes en praat de laatste tijd meer met zichzelf dan met de mensen
om haar heen;
‘Trouwens, een ziekenhuis is geen ontwenningskliniek. Iedereen die
chemotherapie ondergaat wordt tussentijds ontslagen.’
Dan richt ze zich tot Annet en vraagt op een neutrale toon naar de bekende weg:
‘Wat heeft zijn ziekte feitelijk met zijn levensstijl te maken?’
‘Heel veel, als je het mij vraagt’, antwoordt Annet.
‘Ja, maar niemand vraagt jou’, zegt tweede broer Kees op zijn gebruikelijke,
denigrerende toontje.
Annet zendt de vermeend, ongenaakbare Kees een vernietigende bik.
‘Maak het goed met Kees’, eiste Cor in een van zijn laatste telefoongesprekken
met Annet; die meteen lik op stuk gaf uit angst om zich in sentimentaliteiten
te verliezen:
‘Ik steek m’n nek niet uit, want Kees wil mij helemaal niet recht in de ogen
kijken. Een mislukte lijmpoging gaat in dit hopeloze geval juist tegen me
werken, vrees ik.’
‘Daar heb je ook wel weer gelijk in’, bekende de goeierd in Cor.
‘Ik zou een andere laatste wens kiezen als ik jou was. Ik zou namelijk niet
weten wat ik goed moet maken met Kees. Ik heb niks met Kees. Ik weet niet wat
zijn probleem is en ik wil het ook niet weten.’
‘Daar heb je ook wel weer gelijk in’, herhaalde Cor.
Kees was de broer die een onuitwisbaar scheldversje voor de kleine Annet had
bedacht;
‘Dikke, vette, vieze, vuile, ordinaire trut’.
Deze kanonnade werd binnenskamers uitentreuren, jaren achtereen, dag in, dag
uit ter ere van Annet luidkeels en gedachteloos opgezegd door zowel pesterige
Kees als door de meeloper Luuk. Cor deed niet mee. Bij hoge uitzondering maakte
Cor zijn kleine zusje weleens uit voor ‘dikke pad’, maar daar bleef het wat hem
betreft wel bij. Natuurlijk schold Annet openlijk terug. Zo maakte ze haar 4
jaar oudere broer in het bijzijn van een ieder zonder blikken of blozen net zo makkelijk
uit voor ‘hersenloos watje’, ‘randdebiel’, ‘blotekontenkop’,’of ‘zielepietje’,
waardoor telkens weer de tranen van zelfmedelijden bij Kees over zijn wangen
biggelden. De buitenwereld keek de kleine Annet erop aan:
‘Wat een losgeslagen feeks was dat kind!”
‘Een meisje moet ook niet zo schelden’, zei moeder dan bestraffend tegen Annet
en Kees kreeg een aai over zijn bol.
‘Het zal wel aan mij liggen’, denkt Annet dan ook al haar leven lang met
betrekking tot het zielepietje.
‘Nou, ik heb het aan zijn longarts gevraagd en het werkt natuurlijk niet mee’,
legt Luuk welwillend aan Kees uit.
‘Nee, alcohol, nicotine en chemotherapie gaan niet samen’, smaalt Kees, zodat
voor alle aanwezigen duidelijk mag zijn dat hij de situatie meester is..
‘Hij dronk niet meer’, stelt moeder verontwaardigd.
‘Tuurlijk wel’, snibt Annet.
Hij was twintig jaar geleden al dood. Na dat auto-ongeluk met Ali.’
Dat is Kees. Wie anders zegt zoiets in de voorkamer van een crematie? Voor het
eerst in haar leven springt moeder niet voor Kees– het prototype van de eeuwige
underdog – in de bres. Er weerklinkt alleen een geërgerd:
‘Ach.’
‘Hij rookte ook weer volop. Ik hoorde hem aan de andere kant van de lijn
inhaleren’.
Annet heeft er sinds het overlijden van Cor steeds minder behoefte aan om wie
dan ook te ontzien. Bij haar valt ook al haar hele leven alles rauw op d’r dak.
‘Ja, een elektronische sigaret’, zegt Kees, die zo snel mogelijk weer bij zijn
moeder in een goed blaadje probeert te komen.
‘Met een aansteker? Ik hoorde hem door de telefoon een sigaret aansteken,
inhaleren, rook uitblazen en daarna gooide hij de aansteker op een glazen
tafelblad.’
Of Cor nou dood is of niet; Annet kan de minzame houding van Kees nog steeds
niet uitstaan.
‘Zou hij misschien gewoon weleens heel erg dom kunnen zijn?’, had Mark ooit
eens geopperd.
‘Niet in de ogen van mijn familie in elk geval.’, verzuchtte Annet verslagen
‘Trouwens een elektronische sigaret bevat ook nicotine’, schampert Luuk
richting Kees.
Luuk wordt ook vaak kriegel van Kees, maar dat is wat Annet betreft verspilde
energie; waaruit nooit een front kan voortbloeien. Niet gehinderd door veel
zelfinzicht zou hij het jongste zusje Annet nooit en te nimmer openlijk
verkiezen boven zijn oudere broer Kees.
‘Ik heb hem met mijn eigen ogen zien roken. Geen elektronische sigaret – zoals
in het ziekenhuis – maar shaggies. Hij zat gewoon te roken als ik bij hem op
bezoek kwam.’
Hoewel niet precies valt in te schatten wanneer moeder geen rolletje speelt, is
dit de meest authentieke kant van haar persoonlijkheid. Ach wat; dit is gewoon
moeder zoals Annet van haar houdt. Recht door zee. Nuchter. Niet emotioneel
maar wel een bron van tegenstrijdigheden. Soms is 1 en 1 bij moeder nog altijd
2. Annet onderdrukt de neiging om zelfgenoegzaam en breeduit te grijnzen.
‘Maar ik geloof niet dat hij nog dronk’, vervolgt moeder koppig.
‘Ik kookte voor hem en deed al zijn boodschappen. Hij was veel te zwak om
zelfstandig een winkel op te zoeken. Want naast die kanker liep hij ook nog met
die hernia rond’
‘En met staar’, vult Annet aan.
‘Maar naar zijn schuur op de achterplaats redde hij het zeker nog wel als hij
alleen thuis was en daar staat een koelkast die nou nog half vol is met blikjes
bier’, verklaart Luuk met een ironische ondertoon..
‘In het hoekje van de schuur staan drie volle vuilniszakken gevuld met
cirkeltjes ineengeperst Bavariablik.’
Nu pas snapt Annet waarom Cor aan het einde zo vaak doorgedramd had over de
hoeveelheid voorgeschreven vocht die hij van zijn arts per dag naast zijn
medicijnen mocht innemen. Twee liter had de dokter gezegd, maar of Annet dat
niet weinig vond.
‘Dat is natuurlijk een gemiddelde, maar ongeveer lijkt twee liter me heel
normaal’, had ze naar eer en geweten geantwoord.
Zich niet realiserende dat Cor zat te passen en meten met de hoeveelheid
alcohol die hij dagelijks ongemerkt zou kunnen absorberen. Misschien als hij
geen koffie en water dronk dat hij dan met een gerust hart zo’n zes blikjes
bier per dag tot zich kon nemen. Veel te weinig als je gewend bent om meer dan
veertig blikjes in vierentwintig uur achterover te slaan. Die laatste weken
thuis moeten wel een hel van eenzaamheid, pijn en ontwenningsverschijnselen
voor Cor geweest zijn.
Schijnheilig stuurt Kees een knipoog richting Annet in het zicht van de
aanwezige aanhang in de familiekamer van het crematorium. Wegens omstandigheden
kan zij niet om dit zoenoffer heen. Voor Kees een opening voor stap twee. Kees
heeft een recente foto van Cor. Onaangekondigd duwt hij zijn telefoonscherm
onder de neus van Annet:
‘Jij hebt geen afscheid meer van hem genomen toen hij opgebaard lag toch?’
Iedereen zal het weten. Annet schudt nee.
‘Kijk dan, hier is een foto’.
Annet kijkt, maar ze zet uit protest haar leesbril niet op. Ze ziet een wazig
beeldje op het telefoonscherm van
Cor met een zwarte hoed en een zwart pak rustend in een bed van rozen.
‘Zo, zo’, zegt Annet.
‘Poeh, poeh’, echoot Luuk. Hij zit tegenover haar en lacht waterig. Gisteren
aan de telefoon had Luuk nog tegen Annet gezegd;
‘Hij gaat als ‘Johnny Cash’; man in black; ik heb er nog steeds niets mee.’
‘Je doet net of hij carnaval gaat vieren’, schertste Annet.
‘Ik voel me er gewoon ongemakkelijk bij; ik associeer Cor niet met Johnny
Cash.’
‘Hij zelf kennelijk wel.’
‘Wat kende ik hem eigenlijk slecht, Annet.’
‘Ben je daar nou boete voor aan het doen of zo?’
Annet heeft in deze rouwperiode alles behalve behoefte aan de ontboezemingen
van alweer een familielid
‘Ja, daar lijkt het wel op.’
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen Luuk. Ik ben juist dankbaar dat je zoveel
voor Cor en moeder doet.’
‘Ho, ho, dat doe ik voornamelijk voor mezelf”.
‘Goed zo’.
‘Weet je waar ik wel moeite mee heb? Dat Cor me op zijn sterfbed nog heeft
gevraagd om zijn erotische collectie in zijn huis te verzamelen en weg te
gooien.’
‘Erotische collectie?’
‘Ja, dvd’s met pornofilms, alles wat hij op z’n computer had gedownload en dan
die sm zweepjes en zo onder zijn bed.’
‘Heb je moeite met het verzoek of met de erotische collectie?’
Annet zat zich te verbijten.
‘Alle twee. Ik wil jouw beeld van Cor niet bezoedelen, maar je wilt niet weten
wat een rare gast hij op seksueel gebied was. Dan ga je wel anders tegen je
grote broer aankijken.’
Nu kon Annet kan niet anders dan hardop in lachen uitbarsten om de beteuterde
toon die Luuk aansloeg
‘Hij heeft voor allemaal een liedje uitgezocht.’
In de besloten familiekring van begrafenisgasten probeert Luuk uit alle macht
zijn tranen in te slikken.
‘Try to remember van Harry Belafonte voor jouw mam’.
‘Try to remember the kind of September’, declameert moeder met weemoed in haar
stem.
‘De zondag in september waarop hij 56 jaar geleden geboren werd, was de mooiste
nazomerdag ooit’.
Annet is aangenaam verrast. Iedereen uit het gezin had een afwijkende
muzieksmaak en omdat Cor zo zelden thuis was vroeger, is ze verbaasd over dit
schot in de roos. Moeder luisterde vaak naar – onder meer - Harry Belafonte.
Bij voorkeur ‘s nachts als iedereen in bed lag. Dan ontkurkte moeder een flesje
Franse wijn en draaide de volumeknop van de geluidsinstallatie voluit open en
blies iedereen wakker met de muziek van haar smaak. Na een liedje of 4 waren de
trommelvliezen van Annet zo ongeveer geacclimatiseerd en kon ze de slaap wel
weer vatten. Voor haar eigen muziek gebruikte Annet een – door moeder
verafschuwde – koptelefoon. Cor kon dus met geen mogelijkheid weten waar haar
muziekvoorkeur naar uitging. Hij had het misschien af kunnen leiden uit de
poster van Robert Long die jarenlang aan de buitenkant van haar slaapkamerdeur
geprijkt heeft. En er was ook een dertiende verjaardag waarop Annet ineens door
Cor uitgenodigd werd om met hem in de stad een lp uit te zoeken. Annet wist
niet wat haar overkwam en overgelukkig greep ze haar kans en zo snel mogelijk
naar de allernieuwste langspeelplaat; ‘Als ik je neem’ van Rob de Nijs. Cor
betaalde het verjaardagcadeau zonder blikken, blozen of commentaar en liet haar
na de bliksemaankoop en een rotvaart met zijn pooiersbak weer thuis voor de
deur achter.
‘Welk afscheidsliedje heeft hij eigenlijk uit naam van zichzelf gekozen?’,
vraagt Annet aan Luuk.
‘Man in black voor zichzelf’.
Luuk is in gevecht met zijn emoties en Annet hoopt hem af te kunnen leiden door
een stukje uit het betreffende liedje voor te dragen:
‘I’d love to wear a rainbow every day. And tell the world that everything’s ok.
I’ll try to carry off a little darkness on my back. Till things are brighter
I‘m the man in black.’
Luuk barst in snikken uit. Om hem heen valt een pijnlijke stilte. Annet kan
zichzelf wel voor haar kop slaan.
Luuk herstelt en verontschuldigt zich:
‘Ik ben oververmoeid’.
‘Sterk spul he, die Fishermansfriend’, zegt Kees die soms ook weleens leuk uit
de hoek kan komen.
Alleen aan zijn timing mankeert altijd wat, dus Luuk negeert hem en richt zich
tot Annet:
‘Ik vond hem ’s nachts en ik dacht dat hij er geweest was toen al. Hij was
compleet van de wereld af en hij zag grijs. Asgrijs. Zij ogen stonden wagenwijd
open van de schrik. Hij was bang voor een huismuis. Er zat een huismuis in zijn
huis. Hij had me de nachten ervoor bij elkaar al een stuk of 20 keer uit bed
gebeld vanwege die muis die hij niet te pakken kreeg. Toen heb ik een ambulance
gebeld. Hij was zo licht als een veertje.’
En Annet denkt alleen maar:
‘Godzijdank dat hij Luuk en niet mij niet uit een kostbare nachtrust gebeld
heeft’.
‘Die dag was de huisarts nog geweest’, vult moeder bedroefd aan.
‘En ze lagen elkaar Scherphout en Cor. Maar Cor zag alleen nog maar beren op de
weg. ‘Ik weet heus wel wat ik verkeerd gedaan heb in mijn leven’, zei hij tegen
Scherphout.’
‘En wat zei Scherphout daarop?’, vraagt Annet die zich de huisarts nog
herinnert als de beginnende, fanatieke, vriendelijke jonge arts uit haar
meisjesjaren.
‘Hij zei: ‘Komop Rooie; Ik ben meneer pastoor niet. Ik kom voor jou en niet
voor de biecht.’ Je kon zien dat hij geraakt was en wat moet hij verder toevoegen
aan een uitgemaakte zaak.’
Toen kwam er een arts binnen. De Rooie en ik lieten elkaars handen los.
‘Meneer Gremmen’, zei die arts;
‘U hebt zojuist een aanvraag voor euthanasie getekend? Wanneer wilt u dat
plaats laten vinden?’
De Rooie pakte mijn hand weer vast. Ik kneep hem bijna fijn. Shit: Dit is
serious business.
‘Zo snel mogelijk’, zei hij:
‘Vanavond komt mijn moeder. Ik zal vragen wanneer ze kunnen komen. Ik wil mijn
moeder, 2 broers en zus erbij hebben.’
Jeetje, het lijkt wel of ik in een slechte film beland ben.
‘Is goed’, zei de arts:
‘Dan hoor ik het wel’.
Ik ben tot een uur of 5 gebleven. Hij was zo moe. Ik zei tegen hem dat hij even
moest gaan slapen, want over een uur zou Luuk er weer zijn . We hebben elkaar
een knuffel en een kus gegeven. Ik ben weggegaan. Helemaal beduusd.
Had hem gezegd dat als het zover is dat ik hem dan ophaal; dat ik hem ga
aankleden en alles wat erbij gedaan moet worden; zodat hij weet dat hij bij mij
in goede handen is. Ik zag aan hem dat dit hem goed deed. Hij had zijn kleren
al klaar liggen – zei hij – zwarte. En zijn hoed wilde hij op, want hij wilde
niet dat zijn moeder hem zo kaal zag liggen.
Ik belde hem ’s avonds om half 9 op:
‘Weet je al wanneer?’, vroeg ik.
‘Ja’, zei hij;
‘Morgen om 6 uur in de namiddag’
‘Dan zie ik je niet meer’, zei ik:
‘Ik moet van 2 tot half 11 werken’
‘Maak je niet druk’, zei hij:
‘Ik ben niet zomaar dood. Dat kan nog wel een dag of 2 duren voordat ik dood
ben.’
Ik denk dat hij in de veronderstelling was dat hij een morfinepomp ging
krijgen. Ik zei:
‘Nou, Rooie, dan zie ik je niet meer.’
‘Misschien wel’, zei hij.
We praten nog wat en hij gaf aan op te willen leggen, want hij was kei kapot.
‘Dag mupke’, zei hij;
‘Dan zie ik jou niet meer.’
‘Misschien wel’, gaf ik hem als antwoord terug.
Om niet verblind te raken door de felle zonnestralen droeg Annet een zonnebril
in de trein naar haar geboortestad. Buiten was het aangenaam fris, maar
feitelijk te warm voor januari. Annet had al haar zintuigen op scherp staan;
elke ietwat luidruchtige passagier deed haar nekharen rijzen; de tocht uit de
treindeuren op de tussenstations bezorgden haar koude rillingen; de koffie uit
de restauratie rook naar thuis en meer, maar smaakte naar de lauwe Kalissedrank
tegen de hevige verkoudheden in haar kinderjaren. Haar ogen stonden continu op
hoog water en de meest banale aanblik kon de volgende druppel zijn die de emmer
wederom onbedwingbaar deed overlopen. Een half ingevulde kruiswoordpuzzel op de
achterkant van een vergeten Volkskrant; het versleten lederen jack van de man
tegenover haar; de weerspiegeling van de zon in gele strepen op het gangpad; de
voorbijflitsende, mistige weilanden door het raam, met aan de horizon de bomen
in een winterslaap. Vandaag om klokslag 6 uur in de namiddag zou Cor er niet meer
zijn. Annet vroeg zich af of euthanasie zo hoort te gaan; alsof je op de minuut
af zelf kunt bepalen hoe laat een arts de stekker eruit mag of moet trekken.
Zoiets is tegennatuurlijk; alsof je de kat tegen de haren instrijkt; of alsof
je achteruit rijdt in een razende intercity. Niet normaal als in een moeder die
haar zoon overleeft. Haar hart kromp ineen bij de gedachte aan Cor; de man van
56 die over 2 uur op zijn verzoek zou sterven in de nabijheid van zijn moeder,
2 broers en 1 zus. Zijn laatste wens.
‘Nee’, riep Annet stellig door de telefoon tegen Luuk. Haar onomstotelijke
bewijs dat haar opgekropte woede oncontroleerbaar was en zomaar ineens de kop
kon opsteken.
‘Ik kom niet; dat doe ik niet; echt niet Luuk; ik kan dit niet; ik wil dit
niet; het voelt niet goed; het is te veel; dat mag hij niet vragen; het is
incestueus’.
‘Waarom ben je nou zo boos?’, wilde Luuk wanhopig en half huilend weten.
De vraag had de gevoelswaarde van een frontale, harde collisie tegen een stenen
muur. Annet zag sterretjes en snakte naar adem met een beklemmende steek in
haar hartstreek..
‘Heb je even?’, zou ze willen schreeuwen. Maar bij nader inzien ook weer niet.
Het verleden was verspilde energie. Dus geen stap terug, maar wel voor een blok
gezet; misschien moest ze alles op alles gooien om te voorkomen dat ze zich
opnieuw verstrikt zou weten in het web van familieperikelen:
‘Wat moet ik nou doen Luuk?’
‘Doe het voor mij Annet’.
‘Waarom zou ik?’
‘Karma?’
‘Van wie; van jou of van mij Luuk?’
‘Van jou natuurlijk’.
‘De karma’s van anderen zijn anders tot nu toe de pijlers van mijn leven.’
‘Is dat geen bittere noodzaak voor een auteur?’
‘Voor een acteur misschien, maar ik heb inmiddels genoeg inspiratie opgedaan
voor de rest van mijn leven.’
‘Dat gaat veranderen als je komt zusterlief.’
‘Nou, dat wil ik weleens meemaken dan’, schertste Annet.
‘Mooi’, besloot Luuk gerustgesteld.
In de onberispelijke leasewagen van Kees op weg naar het ziekenhuis heerste een
ongemakkelijke stilte.
‘Hoe moet ik straks terug naar het station?’ dacht Annet, die een slecht
orientatievermogen heeft.
‘Breng je me straks terug naar het station?’, ging ze voor de zekerheid even
bij Kees na, die natuurlijk meteen weer een tegenvraag moest stellen:.
‘Waarom ben je zelf niet met de auto gekomen.’
‘Ik ben nachtblind, ik durf ’s nachts niet naar huis te rijden’, antwoordde
Annet naar waarheid.
‘Je kunt toch blijven slapen’, vond moeder.
Ze leek van ver te komen, maar ze was er wel. Ze stond niet op instorten en
maakte zich direct na binnenkomst in de ziekenhuiskamer van Cor heel erg klein.
Ze kroop weg aan het hoofd van het bed. Luuk nam plaats op de klapstoel naast
Annet, die weer naast moeder zat en Kees ging bij het voeteneind zitten. Eerst
vonden zijn onderarmen steun op de verhoogde bedrand, terwijl hij discreet de
handen vouwde. Maar al gauw viel het oog van Kees op een kartonnen doos vol met
wegwerp doktershandschoenen om mee te spelen. Hij blies de latex handschoen in
het formaat van een gevulde koeienuier en bleef het grootste gedeelte van zijn
verblijf quasi nonchalant met de luchtige vingers spelen. Hij deed alsof hij de
uier molk; knoopte de uitstulpingen aan elkaar en weer los; hij liet de
luchtige bal op zijn hoofd en de bedekte voeten van Cor afketsen; hij liet de
boel leeglopen en blies de zaak weer op. Af en toe ontwaakte moeder lichtjes
uit haar roes en klakte met haar tong. Zo zacht dat alleen Annet, naast haar,
het klikgeluid kon horen. Mogelijk uit ergernis over het kleutergeklooi van
Kees. Vroeger zou Annet in plaats van moeder in conclaaf zijn gegaan met haar
middelste broer over zijn aandachttrekkerij. Ooit dacht ze serieus dat een
dergelijk, dapper optreden van haar verwacht werd. Inmiddels is Annet oud en
wijs genoeg om te beseffen dat je het denken inderdaad aan een paard moet
overlaten, want dat heeft een groter hoofd. Ook met het oog op Cor die volledig
bij bewustzijn leek en knikkebollend, maar wakker, probeerde te focussen op wat
er om hem heen gebeurde. Zijn ziekenhuisbed was in de zitstand gezet. Hij zag
er rustig, bijna opgelucht uit alsof hij na de marathon van New York in een
relaxstoel hing bij te komen, terwijl hij in wezen lag dood te gaan van de pijn
die vanaf een bepaald stadium niet meer volledig te onderdrukken valt
natuurlijk.
De ziekenhuiskamer was zonovergoten. Cor hield zijn hand, die met bedrading aan
een infuus naast zijn bed vastzat, als een zonneklep boven zijn geloken ogen.
Annet stond op en sloot ongevraagd de gele gordijnen, waardoor er een
okerkleurige, bijna knusse sfeer ontstond die haar aan vroeger deed denken. Aan
het paasonbijt toen Annet 7 jaar was. Bij hoge uitzondering was het hele gezin
compleet en alles leek nieuw, fris en hoopvol, omdat ze net verhuisd waren en
haar moeder met een stralend humeur de tafel gedekt had. De reflectie van de
lentezonnestralen door de glas in lood ramen kleurden het neutrale
ontbijtservies in en Luuk en Annet aten holle chocolade haasjes uit een rieten
mand. Cor en Kees pelden en verorberden beschilderden hardgekookte eieren,
terwijl vader breeduit, ongemoeid de ochtendkrant las en moeder gelukzalig aan
haar geurende kop koffie nipte. Er werd ontspannen gelachen om de sterke
verhalen van Cor en Kees, die elkaar nooit aanvulden, maar die alle twee op een
unieke wijze heel onderhoudend konden zijn. Alsof de idylle nooit was opgehouden,
precies zo; met de aanwezigheid van vader geruisloos in het hiernamaals, was de
sfeer onderling vlak voordat Cor het leven zou gaan verlaten. Een verpleegster,
die zich had voorgesteld als Elke, wees de familie op de thermoskan met koffie
op een tafeltje in de hoek van de kamer. Elke was heel jong; mooi niet knap,
ingetogen niet uitbundig, maar vriendelijk met een prettige, kalmerende
uitstraling en Cor was overduidelijk op z’n gemak bij haar. Elke vroeg aan Cor
of hij ook koffie bliefde. Cor had buisjes in zijn neus en slikken zou
überhaupt niet makkelijk zijn, maar hij kon koffie in een aparte afgesloten
beker met een drinktuitje krijgen:
‘Nou graag’, zei Cor.
‘Zwart toch?’, vroeg Elke voor de zekerheid.
De uitdrukkingsloze knikkers in de uitgemergelde, lijkbleke oudemannetjeskop
van Cor lichtte op en hij antwoordde schalks:
‘Ja, maar maak de koffie niet te sterk, anders kan ik straks niet slapen.’
Een lachsalvo overwon de schijn van de deugdzaamheid en te oordelen aan zijn
grimas was dit precies wat Cor beoogd had. Hij glom van de binnenpret. Zonder
reserve reisde hij met zijn 2 broers en zus terug in de tijd en herinnerde zich
jeugdseries als Floris, Bonanza en Star Trek. Televisie kijken was nooit zijn
hobby geweest, maar series als Mash en Hill Street Blues hielden hem op latere
leeftijd ook nog wel even van zijn werk en de straat.
‘En wij maar moeite doen om je aan het lezen te krijgen, maar niks hoor’, snoof
moeder.
‘Sorry, nog daarvoor. Trouwens; ik las wel; ik heb wat strips verslonden in m’n
leven!’’
‘Ik herinner me de Mad’, antwoordde moeder met een waterig glimlachje.
En Annet zag hem, zo klein als zij zelf toen was, weer voor zich terwijl hij
zich verkneukelde over Guust Flater en Asterix en Obelix. Annet kreeg meteen
bijval:
‘Bij Toutatis!’, zei Cor a la Asterix.
‘Het dorp dat ben ik!’
Luuk deed een Abraracourixje compleet met het vingertje. Annet kon niet
achterblijven;
‘Rare jongens die Romeinen’.
Kees voegde nog wat namen uit de strip toe;
‘Assurancetourix dat was die bard en hoe heette die druide ook weer?’
‘Panoramix’, wist Cor.
‘En Bellefleur’.
‘Was dat niet het hondje van Obelix?’ vroeg Kees.
‘Nee, dat was Idefix’, antwoordde Luuk
‘Sowieso die namen: Kakofonix of Debutantus’.
Cor grijnsde nu voluit. Annet vulde hem aan:
‘Petaf, Catastrofus, Tennis’.
‘En vergeet Hippix, Woekerpolis en Informatix niet.’
Dat was Luuk; Annet viel hem in de rede:
‘Visstix en Salamix, zul je bedoelen.’
Annet begon net lekker op gang te komen, maar Cor kon zijn lachen niet inhouden
en kromp rochelend en kermend ineen. Moeder vond de zoemer en sloeg alarm. In
een paar seconden verscheen Elke op haar post.
‘Tragicomix’, piepte Cor. Elke keek niet begrijpend om zich heen, proefde de
baldadige sfeer en glimlachte.
‘Is van voor jouw tijd, meisje’, onthulde Cor aan Elke nadat hij weer tot rust
gekomen was. Bezorgd ontfermde zij zich over hem;
‘Ik leg nog een morfinetablet onder je tong.’
‘Ik heb net nog gehad’, sliste Cor.
‘Hoezo, ben je bang dat je verslaafd raakt?’
Elke schrok van zichzelf, maar Cor stelde haar gerust met een klopje op de arm:
‘Touche.’
‘Wil je nog wat ijs?’, vroeg Elke aan Cor tot verbazing van Annet.
‘Lekker’, vond Cor.
‘Met aardbeien sap?’
Annet geloofde haar oren niet.
‘Doe maar’
Het ijskuipje met het aardbeien sap ontroerde haar. Het was zo’n alledaags
toetje uit haar kinderjaren. In dit geval de laatste gang van het galgenmaal.
‘Wie gaat het hem geven?’, vroeg Elke terwijl ze het ijs met de lepel vragend
in de aanbieding had en iedereen in de kamer de stuipen op het lijf joeg.
‘Geef maar’, gebood Annet, nadat ze van de eerste schrik bekomen was.
Kordaat verwisselde ze van plaats met moeder aan het hoofd van het bed.
Voorzichtig lepelde ze het ijs in de mond van Cor.
‘Sneller’, beval Cor gulzig.
Annet was het voeren van peuterhapjes gewend en ijs moet niet te snel gegeten
worden.
‘Straks is je hele mond verdoofd’.
‘Ja, of ik krijg een brainfreeze; Ik voel toch niks; mijn mond is 1 en al
prothese’, zei Cor gekscherend.
‘En doe maar grote halen, want dan ben ik snel thuis!’
‘Zal ik ondertussen nog wat verse koffie in de thermoskan doen?’
Zonder een antwoord af te wachten voegde Elke de daad bij het woord en verliet
de ziekenhuiskamer met de lege thermoskan.
‘Van mij hoeft het niet’, mompelde Kees binnensmonds;
‘Die koffie is net dropwater. Ik ben even kijken of ik nog een mannetje ben’.
Tijdens zijn uittocht botste hij tegen een twintiger in vrijetijdskleding op,
die zich later voorstelde als 1 van de artsen van het behandelend team van Cor.
De jongeman negeerde Kees en richtte zich meteen tot Cor.
‘Ik kom even afscheid van u nemen’, stamelde hij op z’n ongemak.
Krampachtig werkte Cor de laatste hap ijs weg.
‘Da’s goed jongen’.
Met een traag gebaar drukte Cor de hand van de jonge arts, die zich
overduidelijk geen raad wist met de situatie.
‘Wat is die Elke in vergelijking met zo’n stuntelaar dan goud waard’, vond
Annet.
‘Ik vind het best moeilijk’, bekende de beginnende arts met een knalrode kop.
‘Ja, dat begrijp ik’, zei Cor;
‘Dat maak je niet elke dag mee natuurlijk’.
Luuk zat alweer te schuddebuiken op z’n klapstoel en Annet amuseerde zich ook
kostelijk, maar ze hield zich in uit respect voor de situatie.
‘Nee’.
‘Nou, ik hoop voor je dat je meer succes hebt bij je volgende patiënt’, zei
Cor.
Luuk brulde van het lachen en besmette Kees die net op tijd terug kwam van zijn
toiletbezoek om de laatste opmerking van Cor nog mee te krijgen. Moeder wendde
haar geamuseerde blik af en Annet bleef zich verbijten uit medelijden met de
jonge arts die verloren en ongemakkelijk aan de slappe hand van Cor moeizaam
een pijnlijk glimlachje op zijn melkwitte tronie toverde. Met zijn laatste
beetje kracht drukte Cor de hand van de arts en knipperde ontlastend met zijn
ogen. Dat was nou een typisch staaltje Cor, of eigenlijk de Rooie waar de hele
wereld zoveel van gehouden had.
De jonge arts werd afgelost door zijn teamleider, de specialist en het
afdelingshoofd die Cor bij het beëindigen van zijn leven zou bijstaan. Het was
een man in de leeftijd van Cor en dat stelde Annet gerust. Dat jonge grut was
goed bedoeld, maar wekte ook een amateuristische indruk. Deze man was de arts
van het echte werk. Hij zal zich ook wel voorgesteld hebben, maar dat had Annet
dan niet meegekregen. Wel identificeerde ze zich meteen bij binnenkomst van de
arts met zijn niet zweverige houding ten opzichte van de kloof tussen het leven
en de dood. Die afstand was onoverbrugbaar. Daar liet het zakelijke optreden
van de arts geen twijfel over bestaan. Annet verdoofde haar paniek ook al de
hele dag met de geruisloze gedachterepetitie van het mantra;
‘Je gaat niet voor je tijd’.
Dat was voorlopig meer dan genoeg en de arts paste op een soortgelijke manier
zelfbescherming toe. Zo straalde hij bijvoorbeeld heel duidelijk uit dat hij
een longarts zonder een nevenfunctie als zielenknijper was. Op zijn schouders
rustte de verantwoordelijkheid voor de afdeling en zij boden geen ruimte meer
voor overlevenden om uit te huilen.Toch zag Annet een betrokken mens dat
voelbaar alle zeilen bij moest zetten om niet zo emotioneel bij de euthanasie
betrokken te raken dat hij er in het geval van Cor vanaf zou zien. Door te
vluchten en gehoor te geven aan een diepgewortelde overlevingsdrang die Annet
ook bij zichzelf heel sterk voelde opspelen. Zelfs bij Cor daagde een seconde
lang de angstige twijfel voor het isolement in het ongewisse. Terwijl hij toch
behoorlijk bedwelmd was door alle medicatie en al heel ver van het leven van
alledag verwijderd vegeteerde. Hij fronste licht en keek weg van de enscenering
om in symbiose met de arts wederom, maar dit keer woordeloos, tot de
bovennatuurlijke eindconclusie te komen dat er geen weg terug was. En ergens
lonkte de belofte van de verlichting. Van een pijnloos slapen in een loze
ruimte. Alleen na het fiat van Cor zelf zou hij losgekoppeld worden van alle
kastjes, meters en het infuus en de beslissende injectie ontvangen. De arts zat
schijnbaar ontspannen aan de overkant van moeder, Luuk en Annet aan het
ziekenhuisbed, vlak bij de medische apparatuur, in de startblokken.
Elke voegde zich stilletjes bij de arts. Kees bleef aan het voeteneinde zitten.
Een uitgelubberde, latex handschoen lag verdwaald op het witte ziekenhuislaken.
‘Doe maar!’, knikte Cor.
Annet lette niet op de arts of Elke die kalmpjes in actie kwamen, maar merkte
dat ze zichzelf steeds meer in een trance kapselde die haar stapje voor stapje
door dit proces heen op weg naar morgen zou begeleiden. Morgen dat was de dag
waarop ze zou verrijzen, verademen en opnieuw beginnen.
‘Na dit prikje glijd je rustig weg’.
Na deze uitspraak verwerd elke seconde uitstel tot een kwelling met de
gevoelswaarde van een eeuwigheid voor Cor natuurlijk. Met spoed injecteerde de
arts dan ook het doodsvonnis.
‘Goede reis’, wenste Luuk zijn oudste broer toe.
‘Als er boven toch wat blijkt te zijn, geef dan even een teken!’, riep Kees.
Cor staarde stug naar het plafond, maar er speelde een glimlach om zijn
bloedeloze lippen toen hij antwoordde :
‘Ja, ik richt wel een bliksemschicht in de reet van Rutte dan is hij tenminste
ook weer vooruit te branden!’
Zelfs de arts hield zijn gezicht niet meer in plooi en schaterde mee met de
rest. En Annet zag haar overleden vader in een geestesverschijning bij het bed
staan. Hij stak zijn wijsvinger belerend in de lucht;
‘Cafépraat’, zei hij hoofdschuddend.
‘Ik ga’, waarschuwde Cor;
‘Ik voel dat ik ga; vergeet mij niet!’
Annet greep als eerste zijn slappe hand, maar ze liet ook snel weer los en
maakte plaats vrij voor moeder en haar broers, omdat de arts haar met een
doordringende blik te kennen gaf dat de dood nu elk moment kon intreden. Ook
Luuk en Kees hadden zich alweer teruggetrokken, maar moeder drukte een laatste
afscheidskus op het voorhoofd van haar oudste zoon. Annet ontweek de aanblik.
Het concrete beeld van een moeder die haar kind overleeft zou haar voor
onbepaalde tijd kunnen opbreken. Cor reageerde niet meer. De arts voelde de
pols van Cor en gebruikte de stethoscoop om zijn conclusie te staven;
‘Cor is ingeslapen’, meldde hij zacht.
Het zielloze lichaam van Cor leek bijna versteend in een krampachtige vlucht
voor de helse pijn. Hij was niet meer aanwezig in de ziekenhuiskamer. In het
bed lag een omhulsel van grijs leisteen. Ook de bleke gesloten lippen lieten
niets te raden over de onherroepelijkheid van de dood. Cor was over naar gene
zijde. Moeder bleef roerloos in verdriet verzonken bij het levenloze lijf van
Cor zitten. Luuk en Kees wilden even wat eten en Annet verlangde naar huis;
naar Mark en de kinderen. Het was nog vroeg in de avond, maar hartje winter en
de januarizon had om 6 in de namiddag geen sporen nagelaten. De doorschijnende
gele gordijnen verrieden een duistere buitenwereld:
‘We zijn met z’n allen in jouw auto gekomen Kees. Zou je me daarom misschien
even naar het station willen brengen alvorens Luuk en jij een hapje gaan eten?’
Het scheelde niet veel of Annet had ook nog een smekende toon tegen Kees
aangeslagen, maar na de gedeelde intieme ervaring van daarnet zou inwilligen
van een dergelijk verzoek toch niet zo bijster veel gevraagd zijn. Had ze
gedacht.
‘Ik breng helemaal niemand naar het station’, antwoordde Kees gemeen;
‘Je neemt maar een taxi en er rijden bussen.’
Luuk was geschokt en zelfs moeder verschoot ervan uit haar meditatie en keek
Kees een seconde lang scheef aan, maar Annet had beter moeten weten. Tot zover
de familieharmonie. Wat 10 minuten geleden nog zo’n hechte band had geleken;
knapte door de reactie van Kees als een luchtbel uiteen. Eind goed al goed. De
idylle had haar kracht bewezen voor zolang als de euthanasie duurde. Niets
staat voor eeuwig en eeuwig staat voor niets.
De volgende dag op mijn werk bij Rustzacht. Het liep tegen zessen. Ik zei tegen
een collega:
‘Even nog een sms sturen naar een voor mij dierbaar iemand die over een
kwartier euthanasie krijgt.’
Ik stuurde het volgende berichtje naar hem:
‘Ik heb nog veel aan je gedacht. Ik denk nu aan je en zal nog vaak aan je
denken’.
Op dat moment wist ik nog niet beter dan dat hij om 6 uur aan de morfinepomp
ging en als hij nu niet in staat was om de sms te lezen, dat die hem dan wel
zou worden voorgelezen.
We reden naar een werkadres. Op het moment dat ik op dat adres de kamer
binnenkwam en mijn naam zei, begonnen de lampen te knipperen. Ik hield op met
praten en keek omhoog. En iedereen die in de kamer was keek mee omhoog en
hielden allemaal hun mond. Ik dacht meteen:
‘Goh, Rooie, wat leuk dat je me op deze manier houdoe komt zeggen.’
Meteen daarna dacht ik:
‘Nee, man, hij gaat pas over een dag of 2’.
Ik kwam om half 12 die avond thuis. Keek bij ons op het Rustzachtportaal naar
de ritopdrachten. Er stond geen Cor Gremmen bij. Gelukkig hij leefde nog.
Ik werd om 10 voor half 8 wakker en keek meteen weer op onze ritopdrachten.
‘Hah, nee, nog geen Cor Gremmen erbij!’
Ik dacht:
‘Ik ga nu de hond uitlaten en daarna meteen door naar het ziekenhuis. Nu kan
het nog. Straks krijg ik er spijt van dat ik dit niet heb gedaan.’
Ik liep een uur later de afdeling op. Kwam er net een verpleegster de kamer af.
Ik vroeg aan haar of ik de Rooie nog houdoe mocht zeggen en een kus mocht
geven.
‘Nee’, zei ze.
‘Dat kan niet.’
‘Jawel’, zei ik.
‘Dat kan wel. Als ik dat niet doe dan krijg ik spijt dat ik dat niet heb
gedaan.’
Ze keek me doordringend aan:
‘Dat kan niet’, zei ze weer.
Ze bleef me aankijken.
‘Is hij al overleden?’, vroeg ik.
‘Ja’, zei ze.
Pfffffffff; heftig.
Annet zit op het hoekje van de eerste rij naast Luuk die haar hand vindt. Bij
verliesverwerking treden kennelijk andere regels in werking dan normaal
gesproken gelden bij de omgangsvormen tussen bloedverwanten. Annet voelt zich
niet op haar gemak. Ze wringt haar hand los en klopt haar broer even
bemoedigend op de schouder. Luuk is verzonken in een tranen zee en merkt de
afstandelijkheid van Annet waarschijnlijk niet eens op. De zaal stroomt vol,
maar Annet kijkt niet op of om. Ze staart emotieloos naar de kist van Cor.
Harry Belafonte zingt ‘Try to remember’ en op het podium, achter de kist, laat
een diashow foto’s van Cor door de jaren heen zien. Na Harry Belafonte heeft
Cor zo te horen voor Frank Sinatra met ‘Cycles’ voor Luuk gekozen en voor Elvis
met ‘If I can dream’, voor Kees. De muziek stopt en een afgevaardigde van de
begrafenisonderneming in een driedelig zwart pak richt het woord tot de
bezoekers en in het bijzonder tot de familie. Annet hoort pas wat de beste man
zegt als ze haar naam hoort vallen.
‘En dan zou ik nu het woord aan Annet, de enige zus van Cor, willen geven.’
Instinctmatig staat Annet op en loopt naar het spreekgestoelte naast de kist.
Het verfrommelde A-viertje zit in de achterzak van haar spijkerbroek. De
gastheer rommelt wat met de microfoon voor haar neus, zoals dat hoort bij
crematies, en Annet begint werktuigelijk voor te lezen:
Voor Cor,
Bij jou horen de jaren uit mijn kindertijd.
Ik zie je brommer nog op het plaatsje voor de keuken staan.
Ik ruik de geur weer van de leren hoed die je kocht tijdens de tienertour.
Ik herinner me de ruzies om je veel te lange haren,
en de tatoeage die je nooit mocht laten zetten.
Ik voel weer je verdriet omdat je afgekeurd werd voor het leger,
vanwege je slechte, bijziende, stralend blauwe ogen,
omrand met dat zware, zwarte Buddy Holly montuur.
Ik hoor je weer lachen met je vrienden in de tuin,
Mijn grote broer viert zijn zestiende verjaardag in de luwte van een
septemberzon.
Bij jou passen de liefdes van je leven.
De vrouwen die je koos en in mijn puberleven bracht.
Alsof ik ook door jouw verkozen was,
En zomaar snapte wat je bedoelde.
Alsof ik wist wat ik aanmoest met al dat vrouwelijk schoon.
Alsof ik me moeiteloos kon vinden in alles wat jij ze flikte.
Met je avondjes stappen en je snelle praatjes.
Je zomervakanties in Spanje en Turkije.
Waar ook de drank weer rijkelijk vloeide.
Waar alles kon en mocht,
En de sky the limit was.
Bij jou denk ik aan de randgroep jongerenwerker,
en aan de anekdotes die ik trots over je verspreidde,
onder de geboeide kennissen uit mijn eigen volwassenwereld.
Ik voel weer hun bewondering voor jouw prestaties.
Voor het gemak waarmee je op straat de boel pareerde.
Voor de manier waarop je als randgroep jongerenwerker floreerde.
Voor het vertrouwen dat je wist te wekken.
Voor de uitgestoken hand die je bood aan sociale outcast.
Voor je inlevingsvermogen daar waar iedereen was afgehaakt.
Het randgroep jongerenwerk was je op het lijf geschreven.
Cor, bij jou horen ook de laatste jaren van je leven.
Je slechte gezondheid en je onderdrukte pijn.
Je gevoel voor humor.
Maar ook je belabberde gevoel voor timing.
Had ik maar begrepen wat je van me wilde.
Ik had het je zeker met liefde gegeven.
Nog steeds op de automatische piloot vouwt Annet het A-viertje op en propt het
in haar broekzak. De muziek zet weer in en dit keer met het liedje dat Cor voor
Annet heeft uitgekozen. Het is een liedje voor als ik er niet meer ben. Van
Robert Long. Annet begint spontaan te trillen over haar hele lichaam. Haar
benen worden slap en het lijkt erop dat ze onderuit gaat, maar ze vindt net op
tijd, struikelend, haar weg terug van het spreekgestoelte naar het veilige
plekje naast Luuk. Voor het eerst in haar leven komt Cor wezenlijk bij haar
binnen. Op haar voorwaarde! Zonder pardon smelt de stem van haar favoriete
zanger samen de locatie, een ratjetoe van herinneringen en een gewaarwording
waarin het lijkt alsof Cor haar vanuit het hiernamaals alsnog persoonlijk
toespreekt. Dit keer grijpt Annet zowel de hand van Luuk als het aangereikte
pakje papieren zakdoekjes dankbaar aan.
Na de plechtigheid zal de familie de aula als laatste verlaten. Annet
bestudeert de mensenrij die langs de kist af naar de uitgang schuifelt en
herkent sommige bezoekers; waaronder Mimi en Ali die in haar rolstoel voorbij
komt. Veel vrienden en vriendinnen van Cor zien er overwerkt en afgetobd uit.
Dat was vroeger wel anders! Alsof ze eensgezind uitgeleefd zijn en hun tijd
uitzitten. Annet voelt weerstand opborrelen; ook namens Cor. Bijna alle
bezoekers raken de kist even aan. Iemand zegt;
‘Verdorie toch Rooie’.
Van de minder bekende gasten laten hun dagelijkse leefomstandigheden zich raden
door de afgedragen, schone, kleding die nonchalant om de magere lijven slobbert
en de slecht gekapte, uitgemergelde hoofden. Jaren terug behoorden deze mensen
wellicht tot de randgroepjongeren uit het district van Cor, maar tegenwoordig
zijn zij zichtbaar verslaafd aan alcohol en/of drugs en waarschijnlijk dakloos.
De moeite die zij zich hebben getroost om de crematie van Cor bij te wonen is
een teken van waardering en kracht. Om deze mensen enigszins tegemoet te komen
had Cor erop gestaan dat zijn crematie in de avond plaats zou vinden. Heel
ongebruikelijk, maar in de ochtend of vroeg in de middag zijn deze
probleemouderen nu eenmaal niet aanspreekbaar. Cor had visie tot het eind; ook
blijkens de ontroerende, zelfgemaakte amuletten die de meeste van hen op de
kist tussen de bloemenkransen achterlaten; van kralenkettingen van hout,
talismannetjes van klei, glasscherven, beschilderde stenen, geborduurde
miniatuurtjes, potjes met kruiden, takjes met symboliek tot wichelaars van
ijzerdraad.
Tijdens de koffie en de broodjes na de plechtigheid schudt moeder handjes. Ze
houdt moedig stand en wil van geen pauze weten. Annet staat er een beetje
verloren bij, maakt af en toe een praatje en controleert de berichten op haar
gloednieuwe mobieltje dat ze van Mark cadeau heeft gekregen nog geen 24 uur
nadat Cor overleden was. Ze heeft een persoonlijk berichtje op facebook. Het is
van Beppie.
‘Gecondoleerd met Cor’.
Geen;
‘Goh, hoe is het nou met jou lieve Annet, na al die jaren. Wat hebben we
gelachen he, vroeger’
Of;
‘Hoe is het met je moeder; kan ze het verlies een beetje aan?’
Nee, alleen maar;
‘Gecondoleerd met Cor.’
Waarom komt ze dan niet gewoon afscheid nemen op de crematie zoals Ali en Mimi?
Annet heeft Beppie destijds goed genoeg leren kennen om te weten dat dit
berichtje niets meer is dan ordinaire aandachttrekkerij. Beppie is zielig.
Annet gooit het berichtje onbeantwoord weg en richt zich weer tot de gasten. Ze
wordt getroffen door een sympathiek gezicht dat niet bekend is, maar erg
vertrouwd overkomt. De vrouw schudt de hand van Annet met een stevige grip:
‘Ik ben Karin. Ik ben een goede vriendin van de Rooie. Ik heb hem als laatste
mogen verzorgen van je moeder.’
Ze heeft een melodieuze stem en een hartelijke uitstraling. De adem van Annet
stokt en ze voelt het bloed naar haar wangen stijgen.
‘Je hebt mooi gesproken’, zegt ze.
‘Dankjewel’, glimlacht Annet. Haar hart bonst in haar keel.
‘Jij hebt zijn lach’, roept Karin blij verrast uit.
‘Jij moet de ware geweest zijn!’, oordeelt Annet.
‘Nou de enige was ik in ieder geval beslist niet’, weet Karin schrander.
Annet wordt gelukkig afgeleid door een buzzer op haar mobiel. Weer een oproep
van Beppie. Opnieuw leest Annet:
‘Gecondoleerd met Cor.’
Net voordat Annet de woorden van Beppe wederom wil wissen, krijgt ze een
ingeving en stuurt de volgende boodschap terug:
‘Ik hoef geen barmhartigheid van jou’.
Ik ging terug naar mijn auto en belde naar de planning.
‘Och meid, we wilden je net bellen. We krijgen net de melding van het
overlijden van Cor Gremmen binnen.’
Ik pakte hier bij ons uit de garage van Rustzacht een bus en heb de Rooie
opgehaald.
Alleen.
Er stonden 4 collega’s stand-by. Ze vonden dat ik dit niet alleen moest doen.
Het was onverantwoord, maar ik hield voet bij stuk. Dit was iets dat ik alleen
moest doen. Bij het ziekenhuis werd ik goed opgevangen door het personeel daar.
Ze hebben me de tijd gegeven.
Wat had hij een mooie –vredige – glimlachende uitstraling. Ik heb tegen hem
zitten buurten. En hem naar ons uitvaartcentrum gebracht. Ik heb aan het
personeel van het ziekenhuis gevraagd hoe laat hij was overleden.
‘Gisterenavond om 10 voor 6’, kreeg ik als antwoord.
Jeetje Rooie, dan ben je me toch nog wel houdoe komen zeggen, terwijl ik aan
het werk was.
Laat mij maar in die waan. Ik ben er helemaal happy mee.
Zo, dit was en is mijn love-story.
Ik ben zo blij dat ik hem ben tegengekomen in mijn leven. Hij heeft me laten
voelen wat liefde is. Dat wat ik met hem heb beleefd, dat hoop ik ooit nog eens
te beleven. Voor minder doe ik het niet.
Ik zal zijn stem, zijn mooie, zware brom, zijn lachend gezicht, zijn
aanrakingen, zijn kussen nooit vergeten. Ik ben God - of who ever daarboven
alles regelt – dankbaar dat ik hiervan heb mogen proeven. Nogmaals heel veel
sterkte voor jullie allemaal.
En voor jou Rooie.
Uit het oog, maar niet uit het hart.
Reacties
Een reactie posten